(Rhizopoda, Sarcodina) is de Nederlandse vertaling van Rhizopoda, de naam van een klasse der Oerdieren (Protozoa). Het lichaam van deze diertjes bestaat uit een klompje protoplasma, een sarcode, en bezit geen bepaald omhullingsvlies, waardoor het zeer vormveranderlijk is.
Aan alle kanten kunnen uitlopers als worteltjes gevormd worden, kleine pootjes of pseudopodiën genoemd. Hieraan danken zij hun naam. Het voortkruipen door middel van deze uitlopers, waarin protoplasma-stromen zichtbaar zijn, noemt men het voortkruipen door amoeboïde bewegingen. Een andere naam voor de Rhizopoda is Sarcodina. Aan de buitenzijde is in het protoplasma een heldere laag waar te nemen. Dit noemt men het ectoplasma tegenover het meer korrelige endoplasma.
Het ectoplasma heeft bij sommige soorten het vermogen kalk- of kiezelachtige huisjes of skeletjes af te scheiden doorgaans van regelmatige soms van zeer sierlijke vormen. De pseudopodiën dienen behalve voor de voortbeweging ook voor de voedselopname, doordat de protoplasma-uitlopers eenvoudig om het voedselkorreltje heen vloeien. Wat niet verteerbaar is, wordt weer uitgescheiden uit het plasmalichaam. Men verdeelt de Rhizopoda thans in vijf ordes: Amoeben, Heliozoën of Zonnediertjes, Radiolariën of Straaldiertjes, Foraminiferen of Krijtdiertjes, terwijl tot de Rhizopoda thans ook nog de Mycetozoa (Myxomyceten) of Slijmzwammen gerekend worden. Vroeger werden deze, zoals de naam ook aanduidt, bij de zwammen ondergebracht.Bij de Amoeben vindt men de eenvoudigst gebouwde vormen. Deze bestaan uitsluitend uit een klompje protoplasma met een of meer kernen en een met vocht gevuld blaasje, dat als uitscheidingsorgaan dienst doet en zich op regelmatige tijden samentrekt om het vocht te verwijderen. Naar dit zich regelmatig samentrekken en zich weer vullen heeft het blaasje de naam van een kloppende vacuole gekregen. Onder deze Amoeben, waarvan Amoeba proteus als de grootste tot 1 mm kan worden, vindt men behalve vele in het water en in vochtige bodem levende soorten ook vele darmparasieten. De in het darmkanaal levende Amoeben noemt men Entamoeba. Hun aanwezigheid in de darm kan oorzaak zijn van verschillende ziekten.
Zo is Entamoeba histolitica de verwekker van dysenterie. Entamoeba coli daarentegen is een onschuldige parasiet in het darmkanaal van de mens.
Onder de Amoeben vinden we een groot aantal soorten, waarbij het ectoplasma een huisje gevormd heeft, dat het lichaam omgeeft met vrijlating van een opening, waaruit plasma-uitlopers naar buiten kunnen komen. Vele van deze soorten treft men aan in het zoete water (Arcella, Difflugia) en in veenassociaties.
Bij de Heliozoën of Zonnediertjes is het lichaam kogelrond en de pseudopodiën zijn straalsgewijze gerangschikt, ieder door een inwendig asskelet gesteund. Het asskelet kan rigide zijn en uit kiezelzuur bestaan of het kan buigzaam zijn. In het laatste geval bestaat het uit een taaie plasmamassa. Actinosphaerium eichhomi is een in het zoete water algemeen voorkomende soort.
De Radiolariën of Straaldiertjes gelijken veel op de Heliozoën maar onderscheiden zich van hen door de aanwezigheid van de zgn. centrale kapsel, een pseudochitineuze membraan gelegen op de grens van het ecto- en endoplasma, dit laatste omsluitend maar vele openingen vrijlatend. In tegenstelling tot de Heliozoën, die zowel in het zoete water als in zee voorkomen, zijn de Radiolariën uitsluitend in zee te vinden. De skeletten der Radiolariën, die uit kiezelzuur of uit strontiumsulfaat bestaan, treft men nog aan op de bodem van de diepzee. De dieren zelf leven in de bovenste lagen van het plankton, maar bij het afsterven zinken hun skeletten naar omlaag. Door de omringende chemische invloeden zijn zij nog niet verteerd voor zij de bodem der diepzee bereikt hebben, hetgeen met de meeste andere organismen wel het geval is.
Onder de skeletten der Radiolariën treft men zeer fraaie vormen. Getroffen door deze fantastisch mooie vormen heeft Hackel verscheidene skeletten hiervan afgebeeld in zijn boek: Kunstformen der Natur (1904).
De Foraminiferen of Krijtdiertjes bezitten huisjes met één enkele opening of met een groot aantal poriën waaruit haarfijne protoplasma-draden als pseudopodiën aan alle kanten naar buiten komen. De naam krijtdiertjes hebben ze te danken aan het feit dat de krijtlagen, waaruit het schrijfkrijt gemaakt wordt voor een groot gedeelte uit de schalen van deze diertjes bestaat. De meeste Foraminiferen zijn microscopisch kleine vormen maar sommige worden vrij groot. Fossiel dateren zij reeds uit het Cambrium, waar zij reeds door de geslachten Globigerina en Orbulina vertegenwoordigd zijn. Hun bloeitijd hadden ze in het Eoceen, in welk tijdperk het geslacht Nummulites floreerde met soorten, die tot enkele centimeters groot konden worden.
Bij de vermenigvuldiging doet zich generatiewisseling voor. Naast een ongeslachtelijke of vegetatieve wijze van vermenigvuldigen treedt een geslachtelijke of generatieve op. Bij de eerste splitst de plasmamassa zich op in vele zwermcellen, die de schaal verlaten en elk een eigen nieuwe schaal vormen. Soms echter worden veel kleinere zwermcellen gevormd voorzien van zweepharen of flagellen. Twee van deze zwermcellen, die als geslachtscellen te beschouwen zijn, versmelten met elkaar alvorens een nieuwe schaal gevormd wordt. Dit is de geslachtelijke wijze van vermenigvuldiging, die regelmatig met de vegetatieve afwisselt in de levenscyclus der Foraminiferen.
Bij verscheidene soorten bestaat het huisje uit meer dan één kamer. Tijdens de groei kan nl. telkens een nieuwe kamer aan het huisje aangebouwd worden. Men onderscheidt monothalamia en polythalamia al naar gelang het huisje uit één of uit verscheidene kamers bestaat en men spreekt van perforate en imperforate vormen al naar gelang de huisjes met poriën doorboord zijn of niet.
Slechts weinige soorten leven in zoet water (bijv. Gromia), een groter aantal in brak water, de meeste op de bodem van de zee, zelfs op zeer aanzienlijke diepten, waar zich zeer kleine vormen van verschillende geslachten, vooral Globigerina, bevinden. Deze doen door de ophoping van de overblijfsels van hun schalen, voortdurend beddingen ontstaan, die grote overeenkomst vertonen met de fossiele krijtlagen. De schalen bestaan meest uit kalk, zelden zijn ze zand- of kiezelachtig.
De Mycetozoa bestaan uit vrij grote soms felgekleurde protoplasmamassa’s met vele kernen. Men kan ze in de herfst op oud hout in de bossen vinden. Bij uitdrogen of onder andere ongunstige omstandigheden vallen zij uiteen in vele plasma-klompjes, ieder voorzien van 10 tot 20 kernen. Deze plasma-klompjes omgeven zich met een wand en vormen cysten, hier sclerotiën genoemd. Onder gunstige omstandigheden springt de wand der sclerotiën open en vloeit de plasmamassa uit de verschillende sclerotiën weer tot een geheel samen. De plasmamassa kan tot 1 dm en groter worden.
Zij verplaatsen zich door amoeboïde bewegingen. De Mycetozoa zijn te beschouwen als de grootste Protozoa.
DR A. G. VORSTMAN
Lit.: P. P. Grassé, Protozoaires (Rhizopodes, Actinopodes, Sporozoaires, Gnidosporides) Tomé I, fase. II (1953); H. R. Hoogenraad en A.
A. de Groot, Zoetwaterrhizopoden en Heliozoën. Fauna van Nederland, Afl. IX (A Ia) (1940); R. Kudo, Protozoology (3rd ed. 1950).