Engels schilder (Londen 10 Nov. 1697 - 10 Oct. 1764), was de zoon van een arme schoolmeester. Na de conventionele en geflatteerde portretten van Kneller, betekenden die van Hogarth een revolutie in de Engelse schilderswereld.
Hij begon als leerling van een graveur van zilverwerk, onder wiens leiding hij zich in deze richting bekwaamde en ook het graveren van prenten leerde. In 1720 werd hij leerling van Sir James Thornhill, wiens dochter hij in 1729 schaakte. In deze leerjaren begon hij met olieverf te werken. Het leven zelf was echter zijn grootste leermeester. Voor zijn „conversation-pieces”, als The Wanstead Assembly, gevolgd door series als The Harlot’s Progress (1731), The Rake’s Progress (1735), Marriage d la Mode (1745) en The Election ontleende hij zijn gegevens aan het Engelse leven, zoals hij dit uit eigen ervaring kende. Het spreekt wel vanzelf dat hij nimmer de bescherming der aristocratie genoot en ook nimmer een vooraanstaande maatschappelijke positie bereikte.
Zijn kunst was echter in wezen meer Engels dan die van welke zijner voorgangers of tijdgenoten ook. Zijn realistische en psychologisch scherp geobserveerde portretten (The Shrimp Girl, Captain Coram, William James) voldeden aan een behoefte van vernieuwing, die de Engelse kunst dringend nodig had. Verder schilderde hij enige werken van historische en religieuze aard. Van vele zijner moraliserende seriewerken maakte hij eigenhandig gravures, die gretig werden verkocht. Zijn invloed op de Engelse schilderkunst was zo groot, dat men thans moeilijk kan overzien hoe deze zich zou hebben ontwikkeld, als zij Hogarth’s eenvoudige, levensechte menselijkheid en humor had moeten missen. Zijn tegenstanders legden veelal de nadruk op zijn compositorische tekortkomingen, doch deze vallen in het niet naast zijn verdiensten.AR. SCHIPPERS
Bibl.: Analysis of Beauty (London 1753); Anecdotes of W. H., uitgeg. d. J. B. Nicholls (1833).
Lit.: Julius Meier-Graefe, W. H. (München - Leipzig 1907); The Works of H. with 62 ill., ed. by Dicks (London 1864); Austin Dobson, W. H. (London 1907); H. Reiber, W. H. und die Lit. seiner Zeit (1930); A. Blum, W.
H. (Paris 1931); The Drawings of W. H., with an introd. by A. P. Oppé (London 1948) ; R. E. Moore, Hogarth’s Literary Relationships (London 1949) ; R.
B. Beckett, Hogarth (1949).