(Vicia L.), plantengeslacht uit de familie der Papilionaceeën met 120 soorten vnl. op het Noordelijk Halfrond, 1-jarige of overblijvende kruiden met onevengevinde, meest in een rank uitlopende bladen, 1-veelbloemige zijstandige bloeiwijzen, bloemen met een 5-tandige of -spletige kelk, een scheef afgesneden meeldraadbuis en een draadvormige naar boven behaarde stijl en met een 2- of meerzadige peul.
In Nederland en België vindt men, afgezien van enige adventiefsoorten: met langgesteelde armbloemige trossen kleine bleke bloemen en resp. 2-, 4- en 6-zadige peultjes V. hirsuta S.F. Gray, V. telrasperma Schreb. en de zeldzame V. tenuissima Sch. et Th. (syn. gracilis Loisl.), met langgesteelde rijkbloemige trossen grotere blauwviolette bloemen de overblijvende zeer algemene V. Cracca L. (Vogelwikke) en de 1 -jarige dichtbehaarde zeldzamere V. villosa Roth, met korte 2-5-bloemige trossen V. sepium L. (Heggewikke) en met alleen of in paren zittende bloemen V. sativa L. (Voederwikke), de half zo forse smalbladige V. angustifolia L. en het kleine duin- en zandplantje V. Lathyroides L.
De 1-jarige tot 90 cm hoge Voederwikke wordt veel als zomergewas verbouwd voor groenvoer en groenbemesting en om de zaden, die als vogelvoeder dienen en in gebroken toestand als mestvoer, in het bijzonder voor varkens; groeit het best op de klei- en leemgronden, maar bij voldoende vochtigheid en bemesting ook op de lichtere grondsoorten en wordt dikwijls met haver of bonen of met beide gemengd uitgezaaid. Ook V. villosa wordt gekweekt. Een belangrijk kultuurgewas is nog de uit Voor-Azië of Noord-Afrika stammende 1-jarige V. Faba L. of Tuinboon, met in een klein spitsje uitlopende bladen met grote deelblaadjes, grote witte, zwartgevlekte bloemen bij 3-6 in de bladoksels en zeer grote van binnen sponzige peulen, ook gekweekt als Paardenbonen, Duivenbonen enz.