Terwijl er sinds de grijze oudheid met de hand gewassen werd, is de fabriekmatige, machinale reiniging van huishoudelijk textiel in speciaal voor dit doel gebouwde wasserijen niet veel meer dan een eeuw oud.
In 1782 verkreeg Henry Sidgier in Engeland een patent op een roterende wasmachine en ook daarna zijn er nog talloze wasmachines uitgevonden, welke op andere principes berustten, maar deze hebben blijkbaar geen van alle voldaan. Het principe van Sidgier, nl. twee concentrische trommels, waarvan de binnenste ronddraait, vormde de basis, waarop men uiteindelijk is blijven voortbouwen en waarop ook de constructie van de hedendaagse, industriële wasmachines nog steeds berust.
Aanvankelijk geschiedde echter alleen het eigenlijke wassen machinaal en werden alle andere bewerkingen met de hand uitgevoerd. De eerste centrifuge werd ca 1837 gebouwd, waardoor het wringen met de hand kwam te vervallen, maar daarna moest al het goed nog met de hand gestreken worden.
Voor het drogen van zgn. platgoed vond de Fransman Decoudun in 1879 de stoommangel uit en de moderne muldemangels zijn nog steeds gebaseerd op het principe van Decoudun.
Lijfgoed moest echter nog steeds met de hand worden gestreken en het duurde tot ca 1904 voor in Amerika de eerste, met stoom verwarmde persen aan de markt kwamen, waardoor het strijken kon vervallen.
Voor het drogen van lijfgoed heeft men ook droogkasten, zgn. coulissen, gebouwd, waarin het goed op stokken werd opgehangen en met door stoom verwarmde lucht werd gedroogd, terwijl wollen goederen, in zgn. continu-drogers hangend aan stokken die langzaam door een tunnelvormige ruimte werden voortbewogen, met warme lucht werden gedroogd. Droogkasten zowel als continudrogers worden echter meer en meer vervangen door zgn. tumblers.
De behandeling van het wasgoed in wasserijen geschiedt dus in hoofdzaak machinaal, maar daarnaast wordt er wel degelijk ook nog met de hand gewassen, indien het goed een machinale behandeling niet kan verdragen.
Aan het wassen gaat eventueel het merken van het wasgoed en het sorteren er van vooraf. De wasmachines bestaan uit twee horizontaal opgestelde, concentrische trommels, waarvan de binnenste dient voor het opnemen van het wasgoed, terwijl de buitentrommel dient voor het opnemen van de was-, bleek- en spoelbaden. De binnentrommel is geperforeerd ten einde de vloeistoffen in de gelegenheid te stellen in het wasgoed door te dringen. Om een goede circulatie van de vloeistoffen door het wasgoed te verkrijgen en ook om een zekere mechanische reiniging van het goed te bewerkstelligen, wordt de binnentrommel om de lengteas rondgedraaid. De binnentrommel is meestal in vakken verdeeld. De verwarming van de wasvloeistoffen geschiedt door het inblazen van stoom in de vloeistoffen.
Voor het wassen van wol en andere tere goederen gebruikt men vaak speciaal geconstrueerde wasmachines, welke een zeer milde mechanische behandeling geven.
De wasbehandeling begint met korte tijd weken in koud of lauw water, ten einde eiwitachtige verontreinigingen, zoals bloed, op te lossen. Dit geschiedt reeds in de wasmachine en men voorkomt op deze wijze, dat bloedvlekken inbranden.
Hierop volgt de eigenlijke wasbehandeling met wasmiddelen (z ook wasmiddelen). Al naar gelang van de vuilheidsgraad van het wasgoed wordt de wasvloeistof enkele malen ververst ten einde wederafzetting van het vuil uit het sop op het goed te voorkomen.
Na het wassen wordt het goed gespoeld om de zich nog in het wasgoed bevindende wasmiddelen en losgemaakte vuilbestanddelen te verwijderen. Dit gebeurt eerst met warm en daarna met koud water, terwijl het benodigde aantal spoelbaden vier à vijf bedraagt. Witgoed wordt bovendien nog gebleekt en dit gebeurt steeds met chloor (natriumhypochloriet); bovendien wordt het geblauwd, meestal met ultramarijn, ten einde een bij het wassen opgetreden geelkleuring te compenseren en het wasgoed zodoende een helderder tint te geven.
De gehele wasbehandeling geschiedt bij de industriële, machinale wasbehandeling dus in de wasmachine en dit proces duurt bij de behandeling van wit goed 30 à 60 minuten, bij het wassen van bont en gekleurd goed 35 à 45 minuten.
Na het wassen moet het goed gedroogd worden en dit gebeurt in de eerste plaats door centrifugeren. In de snel ronddraaiende centrifuge wordt het water door de middelpuntvliedende kracht uit het goed geslingerd en kan men het vochtgehalte, dat voor met water verzadigd wasgoed en 200 pct bedraagt, terugbrengen tot 45 à 50 pct. Een lager vochtgehalte is op deze wijze niet te verkrijgen en om het goed geheel droog te krijgen, moet men het water door verwarming verdampen.
Voor het zgn. platte goed, d.w.z. voor lakens, doeken, slopen, servetten e.d., geschiedt dit op de stoommangel. Hiervan worden twee typen gebruikt, nl. de muldemangel en de cylindermangel. Een muldemangel kan men zich voorstellen als een strijkijzer met naar boven gekeerde, halfcirkelvormige zoolplaat. De zoolplaat, de zgn. mulde, wordt met stoom verwarmd op een temperatuur van ca 150 gr. G. In de halfcirkelvormige mulde draait een met wolvilt beklede metalen rol.
Het plat uitgespreide wasgoed wordt tussen de rol en de mulde gevoerd en door de rol over de mulde getrokken. Door de hitte van de mulde verdampt het water uit het goed. De rol is geperforeerd en een der assen, waarom de rol draait, is hol. De holle as is aangesloten op een exhauster en deze zuigt de waterdamp dwars door het wolvilt via de perforatie van de rol af. Een meer verende bekleding van de rol wordt verkregen door deze te bedekken met kleine spiraalveertjes, waaromheen het vilt gelegd wordt. Ten einde snel te kunnen werken plaatst men soms twee of meer mulden achter elkaar.
Bij de cylindermangel geschiedt het drogen van het goed door dit te voeren op een grote, met stoom verwarmde, ijzeren cylinder In dit geval ontwijkt de waterdamp in de open lucht. Cylindermangels hebben een lagere productie dan muldemangels en worden daarom niet zoveel gebruikt.
Wasgoed, dat zich door zijn confectie niet leent voor drogen op een mangel, wordt soms gedroogd in droogcoulissen. Dit zijn droogkamers, waarin het wasgoed op droogrekken, die op kleine wielen staan, te drogen wordt gehangen. De lucht in de droogkamer wordt met behulp van door stoom verhitte ribbenbuizen verwarmd.
Meer modern is het drogen in tumblers. In principe zijn deze op dezelfde wijze gebouwd als wasmachines. Het gecentrifugeerde wasgoed bevindt zich in de ronddraaiende binnentrommel, waarvan de wand uit ijzergaas of uit geperforeerd plaatijzer is gemaakt. Met behulp van een ventilator wordt warme lucht door de binnentrommel gezogen, welke het water in het wasgoed doet verdampen. Tumblers drogen sneller dan coulissen en zij hebben bovendien het voordeel, dat het goed er zacht en soepel in blijft, doordat het bij het drogen voortdurend in beweging blijft.
Overhemden, schorten, witte jassen e.d. moeten worden opgemaakt. Dit gebeurde vroeger door strijken met de hand, hetwelk echter zeer duur is en daarom vervangen is door het veel goedkoper persen.
Een pers bestaat uit een tafel met verende bekleding, waarboven een precies op de tafel passende klep beweegbaar is aangebracht. De klep is hol en zij wordt inwendig met stoom verwarmd. Men legt het te persen goed netjes glad gestreken op de tafel en drukt vervolgens de klep pneumatisch op de tafel. Door de warmte van de klep verdampt het water uit het goed en de waterdamp ontwijkt langs de zijkanten van de klep en door de bekleding van de tafel heen.
Voor het persen van overhemden gebruikt men een combinatie van persen, op ieder waarvan een deel van het overhemd geperst wordt.
Voor het persen van schorten en jassen gebruikt men vaak een zgn. tweelingpers. Hierbij heeft men één vastopgestelde perskop en twee beweegbare tafels, welke men beurtelings tegen de kop kan drukken.
Een speciale bewerking is het stijven en strijken van stijve boorden. Deze worden eerst met stijfsel geïmpregneerd, meestal rauwe stijfsel, gecentrifugeerd om de overmaat water en stijfsel te verwijderen, en plat neergelegd op een beklede tafel. De tafel kan heen en weer bewogen worden en boven de tafel bevindt zich dwars op de bewegingsrichting van de tafel een gladde, metalen rol, die inwendig met gas of electrisch verwarmd wordt. Als de tafel heen en weer bewogen wordt, wordt de rol in dezelfde richting rondgedraaid. De rol rolt dus over de boorden en deze worden zodoende gedroogd. Als de boorden droog en hard zijn, wordt de tafel wat hoger gesteld, zodat de boorden met grotere kracht tegen de rol worden gedrukt.
De rol draait iets sneller dan de tafel zich voortbeweegt en zij glijdt dus ook een weinig over de boorden. Het gevolg hiervan is, dat de boorden een zekere glans krijgen.
De boorden moeten hierna nog verder afgemodeleerd worden en hiervoor treft men in wasserijen een aantal vernuftig geconstrueerde apparaten aan.
Tot slot nog een enkel woord over speurwerk en voorlichting in wasserijen. Voor het verrichten van speurwerk op het gebied van de industriële wasbehandeling van huishoudelijk textiel en het geven van voorlichting aan wasserijen, heeft de georganiseerde wasindustrie in 1937 het Proefstation voor de Wasindustrie opgericht. Dit werd ondergebracht in de laboratoria van de v.m. Rijksvezeldienst, thans Vezelinstituut T.N.O. genaamd, waarmede het nauw samenwerkt, en het stond aanvankelijk ook onder leiding van de Rijksvezeldienst. Toen deze dienst in 1941 in beheer werd overgedragen aan de Nijverheidsorganisatie T.N.O., werd het Proefstation een zelfstandig instituut. Sinds 1 Jan. 1940 ontvangt het Proefstation een subsidie van de Nijverheidsorganisatie T.N.O.
Lit.: W. Kind und H. A. Kind, Die Wascherei (Stuttgart 1949); R. B. Smith, Washroom Methods and Practice in the Power Laundry (1948).