(Galium L.), plantengeslacht uit de familie der Rubiaceeën met 300 soorten in alle delen der aarde behalve Australië, kruiden met schijnbaar in kransen staande bladen en vlak stervormige, meest 4-tallige bloemen zonder kelk en met er uit stekende meeldraden en een vruchtbeginsel met een diep 2-delige stijl, dat tot een droge 2-delige splitvrucht rijpt.
De bekendste Nederlandse soorten zijn: met witte bloemen en een gladde stengel de forse G. Aïollugo L. en de kleine, liggende, op heigrond algemene G. saxatile L., met witte bloemen en een door weerhaakjes ruwe stengel de forse G. Aparine L. (Kleefkruid) en de tengere moerasplanten G. uliginosum L. en G. palustre L., met gele bloemen de breedbladige G. Cruciata (L.) Scop. en de zeer smalbladige G. verum L. Zeldzaam vindt men dan nog: vooral in Zeeland op bouwland G. tricome Stokes, in bossen op hoge gronden de forse G. silvaticum L. en in Zuid-Limburg de op saxatile gelijkende G. pumilum MUIT. (syn. silvestre Poll.). Het op bouwland vrij algemene Blauwe Walstro behoort tot een verwant geslacht met trechtervormige bloemen met een duidelijk 4-tandige kelk, dat met 1 soort, Sherardia arvensis L., in Europa en Azië voorkomt.