Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

VERSTERKERTHEORIE

betekenis & definitie

(vergel. physiol.). Volgens het causaliteitsprincipe heeft ieder geïsoleerd natuurverschijnsel een oorzaak, waarop het verschijnsel volgens een vaste regel volgt.

Hierdoor is voor volledig bekende natuurverschijnselen voorspelbaarheid mogelijk. Door de moderne atoomtheorie (quantentheorie) werd het causaliteitsbeginsel in zoverre aangetast, dat in het gebied der atomaire afmetingen geen strenge causaliteit en voorspelbaarheid heerst. Daar nu bepaalde cellulaire verschijnselen als de dood van een cel, het ontstaan van een mutatie, door één lichtkwant kunnen worden teweeggebracht en het ontstaan van deze lichtkwant niet streng causaal bepaald is, meent de Duitse physicus Pascual Jordan, dat in submicroscopische afmetingen een zekere ongedetermineerdheid, onvoorspelbaarheid (dus vrijheid) in het biologisch gebeuren aanwezig is. Daar deze submicroscopische verschijnselen biologisch gekoppeld zijn aan de macroscopische, waarvan zij de basis vormen, zou aldus ook een zekere ongedetermineerdheid in de macroscopische levensverschijnselen moeten ontstaan.De submicroscopische processen worden door de bestaande relatie a.h.w. „versterkt” tot macroscopische, als zwakke stromen of potentialen door een radioversterker. Vandaar „versterkertheorie”. Volgens Pascual Jordan zouden dan de levensverschijnselen althans ten dele door dergelijke ongedetermineerde submicroscopische processen worden „bestuurd”. Hij meent aldus zelfs een biologische basis te hebben gevonden om het in psychische processen onmiskenbare bestaan van „vrijheid” te verklaren.

Tegen deze opvatting is veel in te brengen. Wat een organisme voor zijn bestaan nodig heeft is constantie, wetmatigheid in de natuurverschijnselen, niet willekeur. Het bestaan dezer microphysische processen zou, indien zij versterkt worden, eerder het ontstaan van abnormaliteiten kunnen verklaren dan dat van een regelmatig functionnerend organisme. Zouden zij mutaties bewerken, dan zouden deze niet „gericht” zijn, m.a.w. een latere zou een vroegere weer te niet kunnen doen. Van de aard van de samen hang tussen het physiologische en het psychische weten wij nagenoeg niets; wij mogen dus de resultaten van het physiologische niet op het psychische toepassen. Mocht dit wel, dan zou de opvatting van P. Jordan in het psychische niet het bestaan van vrijheid kunnen verklaren, maar slechts dat van willekeur en onberekenbaarheid.

PROF. DR J. J. VONK

Lit.: Pascual Jordan, Die Physik und das Geheimnis des organischen Lebens (Braunschweig 1941); H. J. Vonk, Scheikunde en Levenswetenschap (Inaug. rede 1950).

< >