juister: valkerij (ook vederspel, vluchtbedrijf), noemt men de kunst om door middel van valken andere dieren te vangen. Men gebruikte vnl. edelvalken of slechtvalken (falco peregrinus) bij de jacht op vliegend wild, en halfedelvalken of geervalken (giervalken, falco rusticolus) bij de jacht op vliegend of lopend wild.
Als jachtvogels werden ook wel gebezigd de havik en de sperwer; deze vervolgen hun prooi, terwijl de valken zich van uit de hoogte op hun prooi storten. Het africhten („treinen”) der dieren geschiedde als volgt. Men bevestigde aan de poten smalle lederen riemen („schoenen”) en zette over de kop een kap („huif”), die de ogen bedekte. Zij werden daardoor machteloos en tot overgave gedwongen. Nu moesten zij op de met leder bedekte vuist (arm) hun voedsel nuttigen en werden, indien dit goed ging, uitgenodigd om over enige afstand op de vuist te springen. De vogel was nu „zeeg”. Daarna moest hij van de vuist af, aangelijnd (d.w.z. aan een vliegdraad bevestigd), een dode vogel of daarop gelijkend voorwerp „slaan”. Men vergrootte deze afstand en de helper zwaaide de „loer” of lokduif in het rond. Vloog de vogel voor het eerst zonder lijn op de „loer”, dan was hij afgericht. Men ving bij voorkeur wouwen en reigers, toen deze schaars werden ook roeken, hazen, konijnen enz.De valkerij was al ca 1700 v. Chr. bij de Babyloniërs bekend en eveneens lang vóór onze jaartelling bij de Chinezen. Uit het Oosten is de valkenjacht tijdens de Volksverhuizing naar W.- en Zuid-Europa doorgedrongen. Bij de Frankische adel was zij van grote betekenis en Karel de Grote heeft haar geregeld en haar aan alle onvrijen verboden. In de Nederlanden werd deze jacht vooral beoefend door de middeleeuwse graven en later door de stadhouders. De Prinsen van Oranje waren grootvalkeniers van Holland en West-Friesland. In de 18de eeuw geraakte de valkenjacht in verval; in Engeland werd zij nog beoefend, grotendeels met Nederlandse valkeniers, en tot 1853 werd op Het Loo en in de Soerense bossen nog met valken gejaagd, onder leiding van prins Alexander, nadat koning Willem III er zijn goedkeuring aan had gehecht (Loo Hawking Club, later genaamd The Royal Loo Hawking Club). In Frankrijk, Duitsland en Engeland bestaat nog altijd een vrij grote belangstelling voor de valkerij, hoewel de steeds toenemende terreininkrimping ook hier de uitoefening steeds moeilijker maakt. Meer dan de jacht zelf is in Nederland vooral het africhten van de jachtvogels beoefend.
Als valkcniersdorp heeft vooral Valkenswaard sinds de 17de eeuw grote vermaardheid gehad; het dorp ontleende er zelfs zijn naam aan (die oorspronkelijk Varkensweert luidde) en vele Europese vorsten hadden er oudtijds hun eigen valkeniers wonen. De laatste valkenier in Nederland was Karel Theodoor Mollen, die nog in 1925 op de Leenderhei valken ving en daarna „treinde” en in 1935 te Valkenswaard overleed. Naar zijn vader genoemd is het nog steeds bestaande „Nederlands Valkeniersverbond Adriaan Mollen”, dat nauwe relaties onderhoudt met de „British Falconersclub”; het aantal praktizerende leden er van bedraagt ongeveer vijf, die met succes op patrijzen en konijnen jagen.
DR P. J. MEERTENS
Lit.: A. E. H. Swaen, De valkerij in de Nederlanden (Zutphen 1937), met uitv. lit. opg. Fr. bibl. in: J. Thiébaud, Bibliographie des ouvrages français sur la chasse (Paris 1934, met suppl. d. P Mouchon, I953).