(Diptera) vormen een van de grootste en tevens individuenrijkste orden van insecten.
De Tweevleugeligen zijn kleine tot middelmatig grote insecten, die meer algemeen bekend zijn onder de namen Vliegen en Muggen. Deze populaire namen beantwoorden tevens aan een meer wetenschappelijkeindeling, waarbij de mugachtige vormen met hun snoervormige sprieten als Nematocera tegenover de vliegen als Brachycera („kortsprietigen”) gezet worden.
Wat de uitwendige bouw aangaat vallen aan de kop dadelijk de meestal zeer grote samengestelde ogen op, waartussen zich doorgaans nog drie of twee enkelvoudige oogjes bevinden. De antennen zijn bij de muggen lang en bestaan daar uit een aantal, op de eerste twee na, onderling gelijke leden. Bij de lagere vliegen wordt het grootste deel van de spriet ingenomen door de eerste drie leden en bij de hoogst ontwikkelde vliegen overheerst het derde en schijnbaar laatste lid alle andere. De monddelen vertonen, ofschoon steeds van het stekend-zuigende of likkend-zuigende type, nog veel groter verschillen. Bij de muggen zijn de drie paar, alle insecten toekomende, kaken nog wel terug te vinden, met deze beperking, dat de mandibels of voorkaken slechts aanwezig zijn bij de bloedzuigende wijfjes van enkele families. Hetzelfde geldt voor de lagere vliegen, maar bij de hogere vliegen, zoals onze gewone kamervlieg, is een zuiger aanwezig, waarin nog slechts met moeite een gedeelte van de kaken is weer te vinden.
Aan het borststuk, dat vooral bij de vliegen zeer compact van vorm is, bevinden zich de drie paar poten, die zelden bijzonder gedifferentieerd zijn en het éne vleugelpaar waaraan de orde haar naam dankt. Het tweede vleugelpaar is nl. steeds vervormd tot een paar korte knotsjes, de halteres, die dienst doen als statisch orgaan.
Het achterlijf is bij de muggen lang en slank, bij de meeste vliegen kort en kegelvormig, hetgeen aan de dieren de bekende gedrongen gestalte verleent.
Wijzen de monddelen er reeds op, dat wij hier met een zeer hoog ontwikkelde orde te doen hebben, dit komt nog sterker tot uiting bij de larven. De Diptera maken een volledige gedaanteverwisseling door, d.w.z. dat larve en imago gescheiden zijn door een popstadium, hetgeen een groot verschil in vorm en levenswijze tussen beide stadiën mogelijk heeft gemaakt. In dit opzicht zijn de Diptera verder gegaan dan enige andere orde. De larven van vele muggenfamilies vertonen, hoewel ook steeds volkomen pootloos, nog steeds duidelijk overeenstemming met andere insecten; zij hebben nog een duidelijke kop met goed ontwikkelde monddelen, ogen en antennen, al zijn de laatste kort. Via een reeks tussenvormen komen wij dan echter bij de hogere vliegen aan een niet alleen pootloze, oog- en antenneloze, maar zelfs koploze larvevorm, die made wordt genoemd. Een verdere bijzonderheid van deze vormen is nog, dat de pop in de beide laatste larvenhuiden besloten blijft, zodat een puparium of tonnetjespop ontstaat.
Tot de Tweevleugeligen, waarvan in Nederland ca 3600 soorten voorkomen, behoort een aantal families, die van grote economische of hygiënische betekenis zijn. Een aantal soorten beschadigt gewassen, andere maken onze huisdieren of ons zelf ziek door het overbrengen van ziektekiemen. Hier staat tegenover, dat een familie als die der sluipvliegen krachtdadig medewerkt bij het in toom houden van schadelijke insecten en dat bijv. de Tendipedidae een belangrijke plaats innemen in de huishouding van het zoete water, z galmuggen, horzels, vliegen, muggen,
DR G. BARENDRECHT.