plantenfamilie uit de orde der Gruinales (c.q. Geraniales). Zij omvat saprijke 1-jarige of overblijvende, meest met rankende bladstelen klimmende kruiden met verspreide peltate bladen zonder steunblaadjes en op lange stelen in de bladoksels alleenstaande zygomorphe 2-slachtige bloemen met 5 gekleurde kelkbladen, waarvan het achterste gespoord, 5 kroonbladen, 8 meeldraden en een bovenstandig 3-hokkig vruchtbeginsel met 1 stijl en 1 zaadknop per hokje, dat tot een splitvrucht met endospermloze zaden rijpt. Het bekendste geslacht is Tropaeolum L. (Oostindische Kers), in extratropisch Zuid-Amerika 80 soorten rijk.
Enige ervan worden in talrijke variëteiten als sierplant gekweekt: in tuinen de i-jarige T. majus L. uit Peru, met ronde bladen en oranjegele bloemen, en T. peregrinum L. (syn. canariense Hort. of aduncum Sm.) uit Mexico, met in 5-7 slippen verdeelde bladen en citroengele bloemen met een haakvormige spoor en fijn verdeelde bovenste kroonbladen, voorts de overblijvende T. speciosum Pp.E. uit Chili, met in 6 lange slippen verdeelde bladen en scharlakenrode bloemen, en T. tricolor Sw., een knolgewas uit Chili met bloemen in rood met zwart en groengeel; in kassen de 1-jarige T.peltophorum Benth. (syn. Lobbianum Veitch) uit Columbia, met behaarde bladen, een lichtrode kelk met een aan de top groene spoor en scharlakenrode kroon. Van T. majus zijn de nanum- of dwergvariëteiten in tel voor perk- en randbeplanting en worden de onrijpe in azijn ingemaakte vruchten gegeten.