noemt men een uitgestorven groep van dieren, behorend tot de koppotige weekdieren of Cephalopoda. De belemnieten hadden, zoals fig. i doet zien, een inwendige schaal.
Deze schaal bestond uit drie delen: het pro-ostracum, de phragmocoon en het rostrum. Het rostrum is het achterste gedeelte van de schaal, dat meestal het best bewaard is gebleven. Het naar achteren gerichte gedeelte is altijd spits. Het andere gedeelte heeft een conische holte of alveolus. In deze holte stak het achterste gedeelte van de phragmocoon. Deze is door tussenschotten in kamers verdeeld.
De kamers zijn door een buis (sipho) met elkaar verbonden. Men beschouwt daarom dit gedeelte van de schaal als homoloog met de gehele schaal van een Nautilus of van een ammoniet*. De wand van de phragmocoon is zeer dun en loopt aan de bovenkant naar voren uit in een plaatachtig gedeelte, het pro-ostracum. Dit laatste schaalgedeelte stemt overeen met de rugplaat van de thans nog levende inktvissen (Sepia). De belemnieten leefden in de Jura- en Krijtperiode. De reuzen onder hen bereikten een grootte van ruim 2 m.