keizer van ABESSINIË (1818 Magdala 13 Apr. 1868), heette aanvankelijk Kasa en was de zoon van het erfelijk Hoofd van Kwara, een gebied in Westelijk Amhara.
Hij was pas 15 jaar oud, toen hij reeds een krijgstocht leidde tegen een naburige stam. Adellijke afkomst en dapperheid begunstigden zijn eerzuchtige plannen. Hij volgde zijn vader op, kreeg om staatkundige redenen de dochter van Ras Ali, heer van Amhara, tot vrouw, geraakte met zijn schoonvader in oorlog en versloeg hem definitief in 1853; vervolgens overwon hij nog de Ras van Tigré, waarna bijna alle overige Hoofden van Abessinië zich onderwierpen of gevangen werden genomen. Kasa liet zich nu kronen als Theodorus, Koning der Koningen van Abessinië (1855). De eenheid van Abessinië was volkomen, toen hij weldra ook nog de Ras van Sjoa overwon. Hij voerde als onbeperkt heerser enige hervormingen in, maar toonde zich meer krijgsheld dan bestuurder of staatsman. Hij was een dweepziek Christen en een vijand van de Islam, die in de eerste helft van de 19de eeuw meer betekenis had gekregen. Op het hoogtepunt van zijn macht kwam hij in diplomatieke verwikkelingen met Engeland, ten gevolge waarvan hij de Engelse consul en andere Europeanen gevangen zette. Ook een afgezant der Britse regering, die in 1864 gekomen was om hun vrijlating te verkrijgen, werd ten slotte gevangen genomen. In 1867 landden Engelse troepen te Massawa onder generaal Sir Robert Napier. In Apr. 1868 werd de bergvesting Magdala, waar Theodorus zich verschanst had, bestormd en ingenomen. De koning, die de Europese gevangenen had vrijgelaten en de vrede had aangeboden, zag zich door bijna al zijn volgelingen verlaten. Om niet levend in de handen der „Franken” te vallen, sloeg hij de hand aan zich zelf.
Lit.: H. Rassam, Narrative of the British Mission to Theodore, King of Abyssinia (Lordon 1869); E. Littmann, The Chronicle of King Theodore (Leipzig 1902).