Duits archaeoloog (Bendorf a. d. Rijn 30 Oct. 1864 - Berlijn 19 Dec. 1936), studeerde kunstgeschiedenis te München, daarna archaeologie te Berlijn en Freiburg i.
Br., promoveerde in 1894, leidde opgravingen te Priene (1895-1898), te Milete, Didyma en Samos (1899-1914) en te Pergamon (1927-’32).Hij was 1911-'31 directeur van de ,,Antikenabteilung” der Berlijnse musea. In 1932 werd hij president van het Archäologisches Institut te Berlijn; in 1934 werd hij door Göring tot lid van de Pruisische Staatsraad benoemd. Hij is vooral bekend door de voortreffelijke inrichting van het Pergamon-museum te Berlijn.
Bibi.: Die puteolanische Bauinschrift (1894); Die archaische Porosarchitektur der Akropolis (1904); (met H. Schräder) Priene (1904); Bericht über d. Ausgrab. in Pergamon, 2 dln (i930-32). Red. van: Milet, Ergebnisse der Ausgrabungen und Untersuchungen seit 1899 (1906 vlg.); Baalbek, Ergebnisse der Ausgrabungen, 3 dln (1921-’25); Palmyra, Ergebnisse der Expeditionen von 1902 u. 1917, 2 dln (1932); Didyma I: Die Baubeschreibung von H. Knackfuss, 3 dln (1941).
Lit.: Mnemosynon Th. W. (1938); G. Watzinger, Th. W., ein deutscher Archäolog (München 1944).
