naaldboom, behorende tot de familie der Taxaceeën, waarvan ca 8 soorten, die nauw verwant zijn en vaak worden beschouwd als geografische variëteiten van één soort, op het Noordelijk Halfrond voorkomen. Tweehuizig.
In Europa, Noord-Afrika en West-Azië is inheems Taxus baccata L. In de tuinbouw wordt hij van oudsher in veel variëteiten gekweekt en door zijn groot herstellingsvermogen laat hij zich in allerlei vormen snoeien en voldoet hij ook uitstekend voor heggen. Men vindt hem meer als struik dan als boom, bij voorkeur op kalkrijke, leemhoudende grond en in vochtige lucht.De groei is langzaam, zijn schaduwverdragend vermogen het grootst van alle coniferen. De platte, kortgesteelde, aan de bovenzijde donkergroen en aan de onderzijde lichter gekleurde naalden, zonder huidmondjesstrepen, zijn spiraalsgewijs ingeplant, maar vormen aan de zijtakken twee rijen. Hij lijkt enigszins op de zilverspar, maar is daarvan gemakkelijk te onderscheiden door de lichtgroene kleur der jonge twijgen. Harskanalen ontbreken. De naalden en jonge twijgen bevatten een giftige olie, die voor het vee en voor paarden dodelijk is. Hij vormt geen kegels, de vruchten bevatten slechts één groen, hard zaad met een van boven open vlezig, rood omhulsel, dat door vogels wordt gegeten, die de zaden verspreiden.
PROF. IR J. H. JAGER GERLINGS.