Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 06-08-2022

Succulenten

betekenis & definitie

of vetplanten zijn planten, die een vlezig-sappig karakter gekregen hebben, doordat de opperhuid of het grondparenchym zich tot een volumineus waterweefsel ontwikkeld heeft, waarin water kan worden bewaard met het oog op tijden van droogte. De succulenten zijn nl. bewoners van droge standplaatsen, zoals woestijnen, steppen, hooggebergten en zeestranden.

Al naar het orgaan, dat vlezig geworden is, spreekt men van bladsucculenten (Sedum, Sempervivum, Aloë, Agave, Mesembryanthemum, Portulacaceeën) of stamsucculenten (Cactaceeën, Euphorbia-soorten, Stapelia e.a. Asclepiadaceeën, Adenium onder de Apocynaceeën, Kleinia onder de Composieten).Voor de droogtegebieden in de Nieuwe Wereld zijn vooral Agaven en de kogel- of zuilvormige, vaak slechts zwak of niet vertakte en bladloze Cactaceeën typisch, in de Oude Wereld soorten van Aloë en Mesembryanthemum en de zuil- of kandelabervormige Euphorbid's en Asclepiadaceeën, die sterk op bepaalde Cactaceeën gelijken, een interessant voorbeeld van convergentie. De Cactus-vorm is voor extreme xerophyten of droogteplanten zeer voordelig. Men heeft gevonden, dat de transpiratie van een bolvormige Cactus 6000 maal kleiner is dan bij de even zware slingerplant Aristolochia macrophylla met haar zeer veel grotere oppervlakte. Merkwaardig zijn de vensters, doorzichtige plekken in het blad, waardoor het licht het assimilatieweefsel kan bereiken, die men bij verscheidene succulenten aantreft, bijv. Fenestraria rhopalophylla onder de Aizoaceeën en sommige Haworthia’s, voorts de gelijkenis van vele soorten, met name van het Aizoaceeën-geslacht Lithops, met kiezelstenen, een bescherming tegen diervraat.

Vetplanten worden als kamerplanten en ook als rotsplanten veel gekweekt, terwijl de grotere soorten voor decoratieve doeleinden in tuinen worden gebruikt (Aloë’s, Agaven). De cultuur is niet voor alle soorten gelijk. In het algemeen kan gezegd worden, dat veel zon nodig is (Z.- en Z.W.raam). In de zomer moeten succulenten achter glas goed gelucht worden. In de winter zijn vorstvrije ruimten (koude kas) voldoende. Tocht moet vermeden worden. Kostbare exemplaren kweekt men het best in een verwarmbare kas, die ’s winters tot 60 gr. C. wordt gestookt. Gieten moet zeer matig gebeuren. De voortplanting geschiedt door zaad of stekken. Kiemplanten en stekken dienen in de regel vochtiger gehouden te worden dan de volwassen planten.

Lit.: A. Berger, Sukkulente Euphorbien, Mesembrianthemum und Portulacaceen, Stapelien und Kleinien, Kakteen (Stuttgart 1907-1929); Die Entwicklungslinien der Kakteen (Jena 1926); N. L. Britton and J. N. Rosé, The Cactaceae, Publ. of the Carnegie Instit. Washington, 1919-1924; S. E. Haselton, Epiphyllum Handbook (Pasadena 1946); H. Jacobsen, Die Sukkulenten (Berlin 1933); E. J. Labarre c.s., Mesembryanthema (Ashford 1931); R. Lloyd Praeger, An Account of the Sempervivumgroup (London 1932); G. W. Reynolds, The Aloes of South Africa (Johannesburg 1950); E. Schelle, Kakteen (Tübingen 1926); K. Schumann, Gesamtbeschreibung der Kakteen (Neudamm 1899); K. Schumann e.a., Blühende Kakteen (Neudamm, 1901-1921); A. White and B. L. Sloane, The Stapeliaceae (Pasadena 2de dr. 1937); A. White, R. A. Dyer and B. L. Sloane, The Succulent Euphorbiaceae (Pasadena 1941); Succulenta, Tijdschrift, uitgegeven door de Ned. Ver. van liefhebbers van Cactussen en andere vetplanten.

< >