noemt men als algemeenheid de belasting, welke geheven wordt ter gelegenheid van de overgang van vermogen gevolge van erfrecht.
De grondslag waarop deze heffing wordt verricht is in de verschillende landen verschillend; somtijds beschouwt men de heffing als een belasting van de nalatenschap, in andere landen weer als een belasting van de erfrechtelijke verkrijging en ook een combinatie van beide gedachten is niet ongebruikelijk.
Bij de opvatting als belasting van de verkrijging ziet men in het algemeen twee maatstaven voor de belasting; in de eerste plaats is de belasting (percentsgewijze) hoger naar mate de verkrijging hoger is (eerste progressie) en in de tweede plaats is de belasting hoger naar mate er een verdere verwantschap bestond tussen erflater en verkrijger (tweede progressie). Op grond van het draagkrachtbeginsel verdedigt men tegenwoordig de invoering van een derde progressie, nl. voorschriften, welke bewerken, dat de belasting hoger wordt, naar mate het eigen vermogen van de verkrijger, dus vóór de verkrijging, hoger is.
In NEDERLAND wordt het recht geheven op grond van de wet van 13 Mei 1859, Stbl. no 36, die sindsdien herhaaldelijk is gewijzigd. Deze wet onderscheidt (afgezien van de schenkingsrechten) het recht van successie en het recht van overgang.
Het recht van successie wordt geheven van al wat geërfd of verkregen wordt door het overlijden van iemand die in Nederland woonde (onder bepaalde omstandigheden uitgebreid tot het overlijden van een Nederlander binnen tien jaar nadat hij het Rijk metterwoon heeft verlaten).
Het tarief is opgebouwd volgens het principe van de eerste en de tweede progressie.
In het algemeen vormt alleen de erfrechtelijke verkrijging grondslag voor de heffing; de erflater kan echter gedurende zijn leven bepaalde handelingen hebben verricht, die door de wet met een verkrijging krachtens erfrecht worden gelijkgesteld (bijv. overdracht onder de levenden aan bloedverwanten, onder voorbehoud van vruchtgebruik). De heffing vindt plaats op grond van een door de erfgenamen ingediende successiememorie; deze is aan vrij veel formele eisen onderworpen en het opmaken daarvan pleegt dan ook vrijwel uitsluitend door deskundigen (in het algemeen de boedelnotaris) te geschieden. Het recht wordt geheven volgens de hierboven staande tabel (aanverwanten worden met bloedverwanten gelijkgesteld; pleegkinderen worden met kleinkinderen gelijkgesteld; alvorens de tabel wordt toegepast moeten eerst de vrijgestelde bedragen in mindering worden gebracht; het stelsel van vrijstellingen is zeer ingewikkeld).
Het laatste lid van art. 65 bepaalt een evenredig (dus niet-progressief) recht van 15 pct voor Nederlandse rechtspersonen die een algemeen maatschappelijk belang beogen of als instelling van weldadigheid werkzaam zijn.
Het recht van overgang wordt geheven wanneer iemand, die niet in Nederland woont, overlijdt en een onroerende zaak in Nederland nalaat. Het recht bedraagt 6 pet van de waarde van het onroerend goed.
MR A. J. VAN SOEST
Lit.: J. G. Klaassen, Nederlandsch Belastingrecht, no 4: De Successiewet, 5de dr. (Zwolle 1936); H. Schuttevaer, De Belastingwetgeving, Serie R& D no 1: De Successiewet (Gorinchem 1952); T. J. B. van der Meyden, Vakstudie, dlXX: De Successiewet (Deventer 1939).
In BELGIË worden de successierechten thans beheerst door het Wetboek der Successierechten (Besluitwet nr 308 van 31 Mrt 1936) en door het Algemeen Reglement van de Successierechten (K.B. van 31 Mrt 1936).
Het recht van successie wordt gevestigd op de waarde na aftrekking van de schulden, van al wat uit de nalatenschap van een rijksinwoner wordt verkregen.
Sommige juridische feiten worden door de fiscale wet met overgang uit oorzaak van dood gelijkgesteld. Zo worden bijv. de roerende of onroerende goederen, die door de overledene ten bezwarende titel worden verkocht of afgestaan, geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap en als legaat te zijn verkregen door de verkrijger of de overnemer indien, naar luid van de overeenkomst, de overledene zich een vruchtgebruik heeft voorbehouden, tenzij het wordt bewezen dat verkoop of afstand niet een bedekte bevoordeling is ten behoeve van de verkrijger of de overnemer.
De rechten van successie worden verevend op zicht van een aangifte van nalatenschap. Het algemeen tarief is progressief en gaat van 1,25 pet tot 60 pct; het wordt toegepast per schijf en varieert naar de graad van verwantschap en volgens het belang van de nalatenschap. Alvorens het tarief toe te passen worden eerst de vrijgestelde bedragen in mindering gebracht. Vrijstelling tot beloop van een zekere som is onder meer voorzien ten bate van de erfgenamen in rechte linie of van echtgenoten met gemene kinderen of afstammelingen. Ten bate van andere erfgenamen, legatarissen of begiftigden wordt ook een abattement toegepast. Op het aldus verrekend recht worden daarenboven verminderingen toegestaan aan de erfgenamen, legatarissen of begiftigden die bij het openvallen der nalatenschap één of meer wettige kinderen hebben. De rechten van successie worden verlaagd tot 6 pct voor de legaten gedaan aan de provincies, gemeenten, openbare instellingen en aan de Nationale Maatschappij van Belgische Spoorwegen en tot 8 pct voor de aan de verenigingen zonder winstoogmerken gedane legaten.
Het recht van overgang bij overlijden is verschuldigd bij de dood van iemand die geen rijksinwoner is, op de algemeenheid van zijn in België gelegen onroerende goederen, zonder aftrekking van lasten. Algemeen tarief, vrijstellingen en verminderingen zijn dezelfde als deze toepasselijk op het stuk der successierechten.
Buiten deze twee rechten is er nog een taxe tot vergoeding der successierechten waaraan de verenigingen zonder winstoogmerken zijn onderworpen. Deze taxe wordt jaarlijks geheven tegen 0,15 pct op de massa der door deze verenigingen in België bezeten goederen, zonder aftrekking der lasten.
M. D’HAEZE.