is de algemene benaming voor de werkzaamheden, die door de stukadoor worden uitgevoerd. Het omvat het tegenwoordig algemeen gebruikelijke afwerken van muren door het aanbrengen van 1 à 2 cm dikke deklagen van daartoe geschikte mortel of stuc op metsel- en betonwerk of gaas als ondergrond, benevens het maken van plafonds op gaas of riet met tengels.
Vroeger werd stukadoorwerk ook veel toegepast om er allerlei ornament in te maken. Het is reeds zeer oud. De Egyptenaren en de Grieken gebruikten het in hun tempels, terwijl de Romeinen de kunst van het stukadoren zeer hoog hebben opgevoerd. Deze kunst verdween bijna geheel bij het begin der Middeleeuwen om pas in de Renaissance in Italië tot nieuwe bloei te komen. De grootste toepassing verkreeg het stukadoorwerk in de 17de en 18de eeuw. Vooral ook in onze i8de-eeuwse koopmanspaleizen is er bijv. voor plafonds een ruim gebruik van gemaakt; de stukadoors modeleerden toen werkelijk in hun materiaal. In de 19de eeuw verviel men echter tot het toepassen van machinaal vervaardigde gipsen lijsten en krullen, die met gips aan het plafond of de muren werden vastgeplakt. Gelukkig is men hier algemeen van teruggekomen.
Lit.: A. Poptie, Handboek v. d. stucadoor, 2de dr. (Haarlem 1951).