naam, in het algemeen gebruikt voor een bloem, die na droging haar vorm en kleur behoudt (z immortellen), in het bijzonder voor het in de Oude Wereld, vooral het Kaapland, ca 300 soorten omvattend Composieten -geslacht Helichrysum Mill. Dit onderscheidt zich door hoofdjes met enige rijen elkander dakpansgewijs bedekkende droge en gekleurde omwindselblaadjes, een vlakke bloembodem zonder stroschubben, weinig of geen draadvormige vrouwelijke randbloemen en een schijf 2-slachtige buisbloemen, voorts door ongesnavelde vruchtjes met als pappus 1 rij borstels.
In Nederland wordt het in het O. nog zeldzaam vertegenwoordigd door de Middeneuropese H. arenarium Mnch, een tot 3 dm hoge overblijvende plant met witviltige, verspreid zittende, gaafrandige langwerpig-omgekeerd-eivormige tot lijn-lancetvormige bladen en een platte tros van bijna bolle hoofdjes met een citroengeel omwindsel en oranje bloemen. Als sierplant gekweekt wordt vooral H. bracteatum W., een meer dan meterhoge 2-jarige plant uit Australië met een vertakte stengel, lancet-lijnlancetvormige bladen en grote, aan het eind van de stengel en takken alleenstaande hoofdjes, omgeven door 2 of 3 lange smalle groene schutblaadjes en met meest goudgele stralende middelste omwindselblaadjes.