Duits bioloog (Stuttgart 27 Juni 1869 - Freiburg i. Br. 12 Sept. 1941), was een leerling van Boveri, promoveerde in 1895 en was professor te Rostock, directeur van de afd. ontwikkelingsmechanica van het Kaiser Wilhelm Instituut te Berlijn-Dahlem en professor te Freiburg (Br.).
Zijn onderzoek betrof vooral de vraag, welke factoren de regelmatige gang der embryonale ontwikkeling beheersen. De geniale wijze van vraagstelling, de vernuftige techniek die hij toepaste bij zijn onderzoek van het groeiende oog, van de zich ontwikkelende eieren, maakten hem tot leider van een nieuw studiegebied, dat der ontwikkelingsmechanica of experimentele embryologie. Hem werd in 1935 de Nobel-prijs toegekend.Bibl.: Zur Geschichte und Kritik des Begriffes der Homologie (in Die Kultur der Gegenwart, dl 3, 1915); Erinnerungen an Theodor Boveri (1918); Mikrochirurgische Operationstechnik (Handbuch der biologischen Arbeitsmethoden, 1921); Experimentelle Beiträge zu einer Theorie der Entwicklung (1936); Forschung und Leben, hrsg. v. F. W. Spemann (Stuttgart 1943).
Lit.: Nachruf, in Zool. Anz. 136 p. 32; W. Vogt, H. S. zum 60. Geburtstag, in: W. Roux’ Archiv, f.
Entw. Mech. d. Org. 116, 1929, p. XIII-XV; M. W. Woerdeman, H.
S. in: Ned. Ts. v. Geneesk. Jg 79 no 44 (1935), P- 5112-’3; P. Pasquini, H. S., in Atti Soc. med. chir. di Padova ser 2a, XIV (1936) n. 1.