noemt men de moralistische, op de burgerlijke cultuur ingestelde weekbladen die in de 18de eeuw zeer populair werden. De eerste zijn aan te wijzen in Engeland, waar Jos.
Addison en Richard Steele The Tatler (1709-’11) en The Spectator (1711-’12) beroemd maakten. In het laatstgenoemde verhaalde een zekere heer Spectator over zijn waarnemingen in de maatschappij. Deze figuur bepaalde de houding van alle, naar hem „spectatoriaal” genoemde periodieken. Het genre werd snel en vlijtig nagevolgd en vormt een hoogstmerkwaardige spiegel van het burgerlijk en kerkelijk leven in de 18de eeuw. Voor het grootste deel werden zij samengesteld door dissenters, die daarin de denkbeelden der Verlichting verkondigden. In Engeland ontstonden ca 220 van dergelijke tijdschriften, in Duitsland 511, in Frankrijk zijn er 27 gesignaleerd.
In Nederland verschenen naast vertalingen uit het Engels (De Snapper, De Guardiaan) ook oorspronkelijke, zoals Justus van Effen’s Hollandsche Spectator (1731-’35), die weer werd nagevolgd. In Vlaanderen schreef K. Broeckaert spectatoriale dialogen in „De Sysse-Panne” (1795-1798).Lit.: J. Hartog, De Spectatoriale geschriften van 1741-1800, 2de druk (1890).