Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

SJALOT

betekenis & definitie

(Allium ascalonicum, fam. Lelieachtigen) is een bolgewas met buisvormige blaadjes en een buisvormige stengel, waar aan de top een aantal kleine lila bloempjes zijn ingeplant, soms met bolletjes er tussen. De vermeerdering geschiedt algemeen door jonge bolletjes (klisters), welke ontstaan uit de zijknoppen in de oksels der bolschubben.

In de groenteteelt worden de sjalottenbollen in Mrt uitgezet op afstanden van ca 30 ✕ 15 cm. Veel worden ze tussen andere gewassen geteeld. Men gebruikt de bruine (Ouddorpse Bruine Sjalot) of de gele (Noordhollandse Strogele, Groningse Strogele). Tijdens de groei kan het gewas aangetast worden door een schimmel (valse Meeldauwziekte, bespuiten met AA-phytora of Dithane Z 78), door de larve van de sjalottenvlieg (zieke planten verwijderen) of door een virusziekte (krulbosjes, vroegtijdig verwijderen).

Een klein gedeelte van de sjalotten wordt reeds in Juni groen geoogst en in bosjes verkocht voor rauw gebruik als toekruid (sla-uitjes) omdat er in die tijd meestal een tekort aan uien is. Het merendeel laat men echter in Juli, Aug. afsterven om deze droog te oogsten, waarna ze als bol koel maar vorstvrij of in zuur ingemaakt bewaard worden. De teelt is van geen grote betekenis. Zij vindt vooral plaats rond Ouddorp (Z.-H.) en in Groningen.

< >