is een als een slang gebogen houten basblaasinstrument, behorende tot de niet meer gebruikte familie van de zinken. De serpent werd aangeblazen door een ketelvormig mondstuk, zoals ook voor de hoorns wordt gebruikt.
Zes met de vingers te bespelen gaten gaven het instrument een omvang van drie octaven boven A-contra. De bakermat van het instrument ligt volgens C. Sachs in het 16de-eeuwse Italië; de grootste verbreiding kreeg het in Frankrijk, waar het o.m. als cantus-firmus-instrument in de Katholieke eredienst nog lang in gebruik was. Ook in militaire orkesten kreeg het een plaats, evenals in het symphonieorkest, bijv. bij Rossini, Mendelssohn en Wagner (Rienzi). Berlioz heeft hevig tegen de barbaarse geluiden van de serpent gefulmineerd. In de 19de eeuw werd het instrument in het symphonie-orkest vervangen door de inmiddels ook reeds verdwenen ophicleïde en later door de bastuba.Lit.: C. Sachs, Handb. d. Musikinstrumentenkunde (1930).