Russisch dichter (Konstantinowo, Rjazan, 4 Oct. 1895 zelfmoord Leningrad 27/28 Dec. 1925), zoon van een arme boer, bezocht de kweekschool voor onderwijzers en was in zijn jeugd onder invloed zijner moeder zeer religieus gezind. Reeds vroeg legde hij zich op de dichtkunst toe, maar toen de revolutie uitbrak kon hij, de geboren bohémien, in wie nog altijd het godsdienstige leefde, zich niet geheel en al verenigen met de bolsjewistische ideologieën.
Na de invloed van het symbolisme ondergaan te hebben, sloot hij zich in 1919 aan bij de Russische school van het imag(in)isme. In 1921 leerde hij de in de Sovjet-Unie vertoevende 17 jaar oudere danseres Isadora Duncan kennen, met wie hij in 1922 trouwde; hij maakte met haar (i922/’23) een tournée door de V.S., doch brak spoedig met haar. In zijn bundels Radoenitsa (1916) en Goloeben (1918) domineert het religieuze, ofschoon het bohémienelement daarin evenmin te miskennen valt. In zijn Preobradjenia (1918, De ommekeer) poogt hij de bohémien van zich af te schudden, maar de oude Adam herrijst steeds weer in hem. Dit bewijst ook zijn in 1924 verschenen Moskwa kabatskaja (Het kroegen Moskou). Belangrijk zijn ook zijn Roesj Sowjetskaja (Sovjet-Rusland, 1925) en zijn Stram Sowjetskaja (Het Sovjet-land, 1925).In December 1925 pleegde hij zelfmoord en schreef zijn afscheidsgedicht met zijn eigen bloed.
Bibl.: Sobranje sosjinenij, d.i. Verz. werken (in 4 dln, Moskou 1926/’27; dl 4 bevat een bibliografie).
Lit.: W. Kirschow, Sergej J. (1926); Irma Duncan en A. R. Macdougall, Isadora Duncan’s Russian Days (London 1929); F. de Graaff, Serge Esénine, sa vie et son ceuvre, diss. Leiden (1933).