Nederlands dichter en prozaïst (gest. 23 Jan. 1423), was leerling van Geert Groote en Florens Radewijns, verbleef van 1383 tot 1387 in het fraterhuis te Deventer en vervolgens als lekebroeder tot zijn dood in het klooster te Windesheim, waar hij een merkwaardige piëtistisch-methodistische vroomheid beoefende. Hij heeft zich grote verdiensten verworven o.a. als raadsman van de jongeren, bijv. van Gerlach Peters, als afschrijver van liturgische boeken, als bibliothecaris, als dichter van gezangen voor de feestdagen (thans verloren) en vertaler (hoogstwaarschijnlijk ook van het Nieuwe Testament).
Lit.: J. G. R. Acquoy, Het Klooster te Windesheim en zijn invloed, I (1875), blz. 280 e.v.