Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

SCHEEPSNATIONALITEIT

betekenis & definitie

is een bijzondere betrekking tussen een schip en een staat, met behulp waarvan het gezag aan boord wordt geregeld op de vrije, niet onder enige souvereiniteit vallende zee en waarvan men vervolgens ook gebruik maakt voor andere publiekrechtelijke en burgerrechtelijke rechtsordeningen. Zij bestaat naar Nederlands recht alleen ten aanzien van zeeschepen; een poging om iets dergelijks ook in het leven te roepen ten aanzien van binnenschepen is door Nederland indertijd afgewezen.

Welke zeeschepen de Nederlandse nationaliteit bezitten, wordt aangegeven in de artt. 311-313 W.v.K.; deze regeling geldt echter niet voor vissersvaartuigen en schepen, die toebehoren aan het Rijk of enig openbaar lichaam en tot de openbare dienst bestemd zijn (oorlogsschepen, loodsvaartuigen e.d.). Voor de laatste bestaan geen bijzondere wettelijke regelen; op grond van ongeschreven recht neemt men algemeen aan, dat zij Nederlands zijn. Voor vissersschepen bestaan regelen in de, verschillende keren gewijzigde, wet van 7 Dec. 1883, Stbl. 202, en het verdrag van 6 Mei 1882 op de visserijpolitie op de Noordzee, tot welks uitvoering zij strekt, en voorts in de visserijwet; zij zijn Nederlands, als zij in Nederland thuishoren, en de band met Nederland kan dus heel los zijn. De nationaliteit van de schepen, die geen vissersschepen zijn, noch tot de zoëven genoemde overheidsvaartuigen behoren, dus, kort gezegd, van de koopvaardijschepen, berust op uitsluitend of overwegend Nederlands eigendom; de aldus gelegde band is veel hechter.

Van de scheepsnationaliteit wordt getuigd door de vlag; dit getuigenis heeft een zekere bewijskracht, welke in vredestijd sterker pleegt te zijn dan in tijd van oorlog. De meeste koopvaardijschepen evenwel mogen de landsvlag niet voeren uit hoofde van enkel hun nationaliteit; zij behoeven daarvoor nog een bijzonder verlof, dat hun verleend wordt in de vorm van een zeebrief, die hun naast de vlag tot een tweede nationaliteitsbewijs strekt. Welke schepen dit zijn, blijkt uit art. 2 van de „zeebrievenwet” van 10 Juni 1926, Stbl. 178. Deze wet kent naast de gewone zeebrieven voor speciale gevallen nog voorlopige en buitengewone zeebrieven voor van buiten aangekochte of naar buiten op te leveren zeeschepen (artt. 11 cn 12) en voorts ook de mogelijkheid tot verlening van een „tijdelijke vergunning tot het voeren van de Nederlandse vlag” (art. 13), welke zelfs kan worden afgegeven voor een niet-Nederlands schip.

Heeft een zeeschip geen nationaliteit, dan is het niet gerechtigd een vlag te voeren op de vrije zee en staat het er bloot aan zulke moeilijkheden, dat de vaart er mee vrijwel onmogelijk wordt. Daar elk land zijn eigen nationaliteitsregeling heeft en de bestaande regelingen onderling soms vrij sterk uiteenlopen, kan een schip een dubbele en meervoudige nationaliteit bezitten; ook deze omstandigheid kan tot moeilijkheden leiden, doch doet het gewoonlijk niet, daar de eigen voorkeur, sprekend uit de vlag, doorgaans er toe dringt een der nationaliteiten te laten voorgaan.

PROF. MR R. P. CLEVERINGA

Lit.: R. P. Cleveringa, Het nieuwe zeerecht, 3de dr. (1946), blz. 40-58; W. L. P. A.

Molengraaff, Leidr. bij de beoef. van het Ned. zeerecht II, 8ste dr. (bewerkt d. C. Zevenbergen), blz. 633-639; J. A. L. M.

Loeff, Zeerecht, blz. 32-47; F. J. W. H. Sandbergen, Ned. en Ned.-Ind. scheepsnationaliteit (Prf. Leiden 1931); T.

J. Noordraven en S. P. de Boer, Handb. der scheepv.wetten, scheepvaartcontracten en scheepsadm., 7de dr. (1939), blz.423-429.

Om onder Belgische nationaliteit te kunnen varen moet het zeeschip over een zeebrief beschikken, door het departement van Verkeerswezen afgeleverd (Wet van 20 Sept. 1903, gewijzigd bij deze van 31 Mei 1920 en 25 Aug. 1920). Voor vissersvaartuigen wordt een nationaliteitsbewijs afgeleverd door de Waterschout op vertoon van de eigendomsverklaring (K.B. 29 Oct. 1903).

< >