Amerikaans wijsgeer (Guilford, Conn., 14 Oct. 1696 - Stratford, Conn., 6 Juni 1772), opgeleid in Saybrook- (het latere Yale-) College, wordt beschouwd als de eerste vakfilosoof uit de Nieuwe Wereld. Johnson keerde zich af van de Puriteinen en trad na een reis naar Engeland — toen nog het moederland — toe tot de Anglicaanse kerk, waarvan hij bisschop werd in zijn geboorteland.
Van 1754-1763 was hij president van King’s College (thans Columbia-universiteit). In wijsgerig opzicht heeft Johnson de invloed ondergaan o.a. van Descartes, Locke en Newton, maar bovenal van Berkeley, met wie hij een geregelde correspondentie onderhield. In zijn Noëtica toont Johnson sterke verwantschap met Berkeley’s idealisme, naast invloed van het platonisme der Puriteinen. Zijn Ethica verwierf belangstelling vnl. door de verdediging van de theorie van de onafhankelijkheid van de mens en van deszelfs vrije wil, welke leer in de Amerikaanse koloniën in toenemende mate populair werd. Johnsons zgn. „Church-of-England beweging”, waaraan hij zich tot zijn dood heeft gewijd, vond evenwel weinig weerklank.Bibl.: Introduction to the Study of Philosophy (1731); A System of Morality (1746), in 1752 te zamen met zijn ,,Noëtica” herdrukt onder de titel: Elementa philosophica, Containing Chiefly Noëtica, or Things relating to the Mind or Understanding and Ethica, or Things relating to the Moral Behaviour.
Lit.: T. B. Chandler, Biography of J. (1805); E. E. Beardsley, Life and Correspondence of J. (New York 1874); Herbert and C. Schneider, S. J., President of King’s College, his Career and Writings, 4 din (New York 1929).