Italiaans dichter (Triëst 9 Mrt 1883), zoon van een Christenvader en een Joodse moeder, ontving een handelsopleiding, doch wijdde zich — afgezien van een boekhandel die hij in zijn vaderstad dreef — sinds zijn 19de jaar uitsluitend aan de letteren. Van de grote figuren der nieuwere Italiaanse poëzie is hij de meest rechtlijnige in zijn œuvre, los van iedere school, trouw aan een klassieke conceptie omtrent poëzie, welke bestaat in „het vertellen van het avontuur van zijn hart”.
Deze uiterst menselijke kunst, gebaseerd op een zeer positief bevestigende opvatting omtrent het leven, bepaalt de rijkdom en de schoonheid van vele zijner gedichten. De levende generatie ziet in Saba haar meester. Hijzelf verzorgde in 1945 de definitieve verzameling van zijn werk, vrucht van 45 jaren, onder de titel Il Canzoniere.DR MR H. VAN DEN BERGH
Bibl.: Poesie (Firenze 1911); Coi miei occhi (ib. 1912); Cose leggere e vaganti (Trieste 1920); Il Canzoniere, Ia ed. 1900-1921 (ib. 1921); Preludio e canzonette (Torino 1922); Autobiografia. I Prigioni (ib. 1924); Figure e canti (Milano 1928); Tre Composizioni (ib. 1933); Parole (1934); Scorciatoie e raccontini (1945); Il Canzoniere, IIa ed. completa e defin. (Torino 1945); Mediterranee (1947); Uccelli (plaquette, Trieste 1950).
Lit. (alleen de latere): Omaggio a Saba, num. spec. di Solaria (Mei 1928); G. Titta Rosa, U. S., in Rass. d’It., Jan. 1946; F. Flora, Le ultime cose di U.S., in Nuova Europa, 22 Apr. 1945; N. Sapegno, Il Canzoniere di S., in L’Unità, 16 Juni 1946; Idem, in Compend. di storia d. lett. it., vol. 3 (Firenze 1948), pp. 464-466; H. v. d. Bergh, in: Kroniek der Ital. lett., E. Wbl. 3 Nov. 1951.