Engels geneesheer (Almora 13 Mei 1857 - Londen 1932), studeerde medicijnen in Londen waar hij (1879) zijn diploma behaalde. Hij werd in 1881 geplaatst bij de Militair Geneeskundige Dienst en vertrok naar India.
Op aandringen van Sir Patrick Manson vatte hij in 1895 de studie van de malaria aan; vooral de theorie dat muskieten de ziekte zouden overbrengen (zoals Manson bij filariasis gevonden had) had zijn bijzondere aandacht. De veronderstelling dat de menselijke infectie tot stand kwam door drinken van door de muggen geïnfecteerd water, kon hij niet bevestigen. Infectieproeven door de muggebeet mislukten hem eveneens, waarschijnlijk omdat hij niet met anophelinen werkte.Eindelijk, op 20 Aug. 1897, zag Ross voor het eerst de cysten in de maagwand van de experimenteel geïnfecteerde muggen. Midden in het onderzoek werd hij overgeplaatst naar een landstreek waar geen malaria voorkwam, zodat hij zijn experimenten verder voortzette met vogelmalaria; op 9 Juli 1898 vond hij de infectie der speekselklieren van de mug en ontdekte zo de ontwikkelingscyclus van de malariaparasiet in zijn passages van dier of mens via de mug naar de nieuwe warmbloedige gastheer. Italiaanse onderzoekers (Grassi, Bignani, Bastianelli) bewezen dat deze cyclus ook bij de menselijke malaria werd gevonden. Dat door muggenverdelging de malaria kon worden bestreden bewees Ross bij de assainering van Ismailia (1902). In die tijd vond hij ook de methode, met de „dikke druppel” van bloed malariaparasieten op te sporen. In 1902 ontving hij voor zijn werk de Nobelprijs; in 1911 werd hij geadeld.
In 1899 repatrieerde Ross en werd leraar aan de School of tropical Medicine in Liverpool. In 1926 kon hij tegenwoordig zijn bij de opening van het Ross Institute for tropical Hygiene in Londen, waarvan hij de eerste Directeur werd. Ross was literair ontwikkeld: hij schreef vele gedichten en prozastukken. Zijn levenswerk beschreef hij in een in 1923 verschenen autobiografie.
PROF. DR W. KOUWENAAR