Sir, Schots filosoof en philoloog (Thurso, Schotland, 15 Apr. 1877), fellow van Merton College in Oxford sinds 1900, vervolgens van Oriel College aldaar sinds 1902, provost van dit college sinds 1929, vice-kanselier van de universiteit te Oxford 1941-’44, ook werkzaam op maatschappelijk gebied (in 1947 voorzitter van de enquête-commissie voor de Britse pers), ontwikkelde een theorie van Kantiaanse oorsprong over het rechtvaardige en het goede (The Right and the Good, 1930; Foundation of Ethics, 1939), doch is vooral bekend als een groot kenner van Aristoteles, van wie hij enkele hoofdwerken met voortreffelijke commentaar uitgaf (Metaphysics, Oxford 1924; Physics, Oxford 1936; beide opnieuw uitgeg. in 1949); voorts had hij met J. A.
Smith de leiding bij het tot stand komen van de Oxford-vertaling van de complete Aristoteles (The Works of Aristotle translated into English, 1908-’31) en schreef hij een samenvattende studie over Aristoteles (Aristotle, London 1923; 4de dr. 1945).