heet in de krijgsbouwkunst een nog uit de tijd der stadsommuringen (begin 16de eeuw) afkomstig, halfrond, meestal stenen bolwerk, van grotere middellijn, kleinere hoogte en zwaarder metselwerk dan de oudere muurtorens.
In tegenstelling met deze had het rondeel geen overkapping, doch was het van een stenen overwelving voorzien waarboven meestal nog een afdekking van grond. Kazematten of kanonkelders met schietgaten dienden voor opstelling van licht geschut en musketten tot bestrijking van de nevenliggende muur of wal en de daarvoor gelegen gracht. Ook het bovenvlak was voor geschutopstelling ingericht. Van de in Nederland vroeger vrij veel voorkomende rondelen zijn nog in gerestaureerde toestand bewaard gebleven: de bolwerken „Haet en Nyd” (van 1516) en „De Vijf koppen” te Maastricht, met een middellijn van 15, resp. 18 m en de rondelen vóór de Vischpoort, de voorm. Mheenpoort en de voorm. Goorpoort te Elburg, met een middellijn van 30, een muurdikte van 1 m en kazematten van 4 m breedte en gem. 2,65 m diepte voor 2 kanonnen, aan beide zijden.