Bij de voortdurende toeneming van het auto- en motorwagenverkeer, zowel voor het vervoer van personen als van goederen, werd het noodzakelijk regelingen te treffen ter voorkoming van oververmoeidheid van de chauffeurs, zowel in het belang van deze personen zelf als in dat van de veiligheid op de weg. Vandaar, dat tot stand kwam de Wet van 9 Nov. 1936 (Stbl. no 802) houdende bepalingen beogende het tegengaan van oververmoeidheid van bestuurders van motorrijtuigen (Rijtijdenwet 1936).
Deze wet is dus tegelijkertijd een stuk arbeidswetgeving en een stuk verkeerswetgeving. Dit laatste karakter maakte opneming van de regeling in de bestaande Arbeidswet (zie arbeid) minder gewenst.
De wet bepaalt o.m., dat bij algemene maatregel van bestuur regelen worden gesteld omtrent
a. de tijden, waarop en gedurende welke en de toestand waarin alle of bepaalde groepen personen of leden dezer groepen geen motorrijtuigen mogen besturen;
b. de werk- en rusttijden van alle of bepaalde groepen van personen, die in dienstbetrekking als bestuurder van een motorrijtuig werkzaam zijn, hetzij uitsluitend als zodanig, hetzij tevens op andere wijze (art. 1 lid 1). Overtreedt een bestuurder in dienstbetrekking het bepaalde bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bovenbedoeld, dan wordt zijn werkgever geacht het feit te hebben gepleegd, tenzij deze aantoont de nodige bevelen te hebben gegeven, de nodige maatregelen te hebben genomen, de nodige middelen te hebben verschaft en het redelijk gevorderde toezicht te hebben gehouden om de naleving van de voorschriften in zijn dienst te verzekeren (art. 3). Bij veroordeling kan deze schuldige de bevoegdheid tot het besturen van een motorrijtuig voor ten hoogste zes maanden worden ontzegd (art. 7).
De algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van de wet is het Rijtijdenbesluit (K.B. van 17 Febr. 1939, Stbl. no 842).
Rijtijdenbesluit
De voornaamste bepalingen hiervan komen op het volgende neer. In de eerste plaats is aan een ieder (dus onverschillig of hij zelfstandig dan wel in dienstbetrekking chauffeert) verboden
a. in een toestand van oververmoeidheid, of
b. gedurende meer dan 5 uren een motorrijtuig te besturen.
Het verbod onder b geldt niet
a. indien voldoende onderbrekingen van de rit hebben plaatsgehad,
b. indien op grond van andere feiten of omstandigheden aannemelijk is, dat oververmoeidheid van de bestuurder niet aanwezig is (art. 3).
In het algemeen is het verboden op Zondag een motorrijtuig te besturen, indien daarmede goederen worden vervoerd. Op dit verbod zijn intussen in het Rijtijdenbesluit een aantal uitzonderingen opgesomd (art. 4).