plantenfamilie uit de orde der Myrtifloren met 60 soorten tropische houtgewassen met meest tegenovergestelde bladen met vergankelijke steunblaadjes en alleen of in cymeuze bloeiwijzen zittende kleine regelmatige meest 2-slachtige bloemen met 3-16, meest 4-8 kelkbladen, evenveel, zelden geen, kroonbladen, 8-veel, soms deels steriele meeldraden en een meest 2-5-hokkig vruchtbeginsel met meest 2, zeldzamer 4-veel zaadknoppen per hokje.
Merkwaardig is bij de littorale soorten, dat het embryo al uit de vrucht te voorschijn groeit, terwijl deze nog aan de boom hangt, waarna de kiemplant met achterlating van de cotylen uit de vrucht valt en in het slijk schiet. De bekendste geslachten zijn:
Rhizophora L. met 3 soorten: R. Mangle L., hoofdbestanddeel van de mangroven van Amerika en West-Afrika, R. conjugata L. en R. mucronata Lmk, hoofdbestanddeel van de mangroven van tropisch Azië en, voor zover het laatstgenoemde soort betreft, ook van Oost-Afrika, alle drie met als ademhalingsorgaan dienende steltwortels en een waardevolle looischors; Bruguiera Lmk, met 5 soorten in Oost-Afrika en tropisch Azië, zo B. gymnorrhiza Lmk, zo geheten, omdat de wortels zich ten behoeve van de ademhaling met kniebochten boven het slijk verheffen; Ceriops Arn. met de soorten C. Candolleana Arn. en Roxburghiana Arn., palaeotropische mangroveplanten met uit het slijk omhooggroeiende ademwortels of pneumatophoren.