(Reinmar der Alte), minnezanger uit de Middelhoogduitse tijd (waarschijnlijk Hagenau in de Elzas, ca 1160 - ca 1210), heeft de verfijnde kunst van de hoofse minnezang uit het Frans-Duitse grensgebied naar Wenen gebracht, waar hij onder hertog Frederik (gest. 1194) hofdichter werd (vermoedelijk 1195). In de beroemde literair-historische passage van Gotfried von Strassburg’s Tristan (vs 4777 vlgg.; gedicht ca 1210) wordt hij de eerste der zangers genoemd, die kort te voren gestorven is.
Waarschijnlijk is Walther* von der Vogelweide zijn leerling en later zijn rivaal aan het Weense hof geweest.Reinmar is de meesterlijke lyricus van de conventionele Minnezang geweest; steeds correct in de lof van de adellijke dames, die hij vereert, een fijn kenner van de vrouwelijke zielsgesteldheid. Hij was een groot vormkunstenaar. Walther, die vele polemieken met hem gevoerd heeft, huldigde hem bij zijn dood als kunstenaar. Reinmars gedichten zijn afgedrukt in C. von Kraus, Des Minnesangs Frühling.
Lit.: C. v. Kraus, R. v. H., in: Abh. d. Bayr. Ak. der Wiss. XXX (1919); K.
Burdach, R. der Alte und Walther v. d. Vogelweide (2de dr., 1928).