Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

REFRACTIE

betekenis & definitie

noemt men de brekingstoestand van het oog. Men onderscheidt statische refractie (brekingstoestand van het niet accommoderende oog) en dynamische refractie (brekingstoestand van het accommoderende oog).

Wanneer wij hier spreken over refractie in engere zin verstaan wij daaronder de statische refractie.De theoretisch ideale brekingstoestand is de emmetropie, d.i. die brekingstoestand waarbij lichtstralen uitgaande van een punt gelegen op oneindige afstand van het oog op het netvlies* tot vereniging komen of anders uitgedrukt de toestand waarbij het vertepunt (punctum remotum) van het oog in het oneindige ligt.

Alle brekingstoestanden van het oog, die van emmetropie verschillen vat men samen onder de naam ametropie. De ametropie valt uiteen in de volgende refractietoestanden:

1. bijziendheid (myopie), waarbij het vertepunt op eindige afstand voor het oog is gelegen;
2. oververziendheid (hypermetropie), waarbij het vertepunt virtueel is en op eindige afstand achter het oog is gelegen;
3. astigmatisme (er is geen vertepunt).

Het astigmatisme valt weer uiteen in:

3a. regulair astigmatisme, waarbij de brekende media zich gedragen als een torisch brekend oppervlak, waaraan een meridiaan van sterkste en één van zwakste breking zijn te onderscheiden, die loodrecht op elkaar staan;
3b. irreguiair astigmatisme, waarbij een dergelijke regelmaat niet aantoonbaar is.

Men kan de refractie van het oog in principe op twee manieren meten:

a. subjectieve refractiebepaling, waarbij wordt nagegaan waar een voorwerp zich in de buitenwereld moet bevinden om scherp door de patiënt te worden waargenomen. In de practijk maakt men daarbij meestal gebruik van brilleglazen (z bril) en optotypen (z gezichtsscherpte), of (minder frequent) van speciale instrumenten (optometers).
b. objectieve refractiebepaling, waarbij met een apparatuur, die berust op het principe van de oogspiegel*, wordt nagegaan, op welk punt in de ruimte het netvlies van de patiënt wordt afgebeeld. In de practijk gebruikt men meestal een methode, die sciascopie wordt genoemd, of speciale instrumenten (refractometers). Door het plaatsen van lenzen (brilleglazen) voor het oog kan men alle vormen van ametropie (behalve het irregulaire astigmatisme) in emmetropie veranderen (correctie). Optische voorwaarde voor correctie is het samenvallen van het eerste hoofdbrandpunt van de corrigerende lens met het vertepunt van het te corrigeren oog.

Irregulair astigmatisme is in het algemeen niet te corrigeren met een gewoon brilleglas. Wel is het soms mogelijk deze afwijking te corrigeren met behulp van een contactglas, d.i. een lens die in de bindvlieszak wordt gedragen, terwijl de eventueel nog bestaande kleine ruimte tussen lens en hoornvlies* is gevuld met traanvocht of een andere vloeistof.

Ametropie kan ontstaan bij een normaal brekend optisch systeem, indien de lengte van het oog afwijkend is (asametropie) of bij een oog van normale lengte indien het optisch systeem een abnormale brekende kracht heeft (brekingsametropie). Asametropie blijkt veel vaker voor te komen dan brekingsametropie.

Ametropie is een zeer frequent voorkomende toestand. Statistisch onderzoek heeft geleerd, dat in verreweg het merendeel van de gevallen de ametropie niet moet worden beschouwd als een ziekelijke toestand maar als een statistische afwijking van de norm. Indien men nl. de frequentieverdeling van de refractie over een homogene bevolkingsgroep grafisch uitzet, dan blijkt, dat een kromme ontstaat, die in grote trekken overeenkomt met een normale waarschijnlijkheidsverdeling.

Nadere analyse van een dergelijke kromme leert echter, dat er - in het bijzonder aan de bijziende zijde van de kromme - vrij belangrijke afwijkingen van een echte toevalsverdeling zijn. Inderdaad blijken er juist onder de bijzienden gevallen voor te komen, die ook klinisch niet de indruk maken eenvoudige statistische afwijkingen van de norm te zijn, maar die - vooral op grond van veranderingen in de oogachtergrond - meer de indruk maken tot de groep van ziekelijke afwijkingen te behoren. Terwijl de meeste vormen van ametropie dus in wezen van onschuldige aard zijn, geldt dit laatste niet altijd voor de hogere graden van bijziendheid. Hierbij ontmoet men gevallen, waarbij in de loop van het leven de bijziendheid voortdurend toeneemt, terwijl progressie van de veranderingen in de oogachtergrond tot een steeds slechter worden van de functie leidt (progressieve myopie, myopia gravis).

De refractie wordt in hoge mate door erfelijke factoren bepaald. Eenvoudige refractie-afwijkingen vereisen slechts dan brilcorrectie, wanneer ze tot klachten van de patiënt aanleiding geven, of wanneer ze aanleiding zijn tot scheelzien*.

De progressieve bijziendheid is voor de klinische oogheelkunde nog steeds een ernstig probleem. Men tracht in het algemeen door hygiënische maatregelen het voortschrijden van de ziekte zo veel mogelijk te voorkomen. Een enkele maal wordt operatief ingegrepen (operatieve verkorting van het oog; extractie van de lens). De ook in Nederland wel gepropageerde „ogengymnastiek” mist iedere wetenschappelijke basis en blijkt ook in de practijk geen reëel effect op de ontwikkeling van de ametropie te hebben.

Naast de hier besproken vormen van ametropie, zien we soms in korte tijd ametropie ontstaan of veranderingen van de refractie optreden, die aan veranderingen in het brekend systeem moeten worden toegeschreven. Zo zien we soms een snel weer voorbijgaande (transitorische) bijziendheid ontstaan o.a. bij lieden die lijden aan suikerziekte. Na een ernstige oogverwonding kan soms (bijv. door subluxatie van de lens) de refractie blijken veranderd te zijn. Door ouderdomsverandering wordt het oog dikwijls oververziende (niet te verwarren met de onder accommodatie* behandelde presbyopie), terwijl een beginnende grijze staar (z lens) soms tot bijziendheid leidt.

DR J. TEN DOESSCHATE

Lit.: Duke Elders, Textbook of Ophthalmology (dl 4, London 1949).

< >