of retentierecht noemt men de bevoegdheid om een aan een ander behorende zaak, die men in handen heeft, onder zich te houden, totdat zekere vordering van de houder met betrekking tot die zaak is voldaan. Dit recht heeft enige gelijkenis met het pandrecht, doch is minder omvangrijk, daar het niet in zich sluit de bevoegdheid om het goed te verkopen maar alleen om de zaak te houden.
Het recht van retentie komt bijv. toe aan de bewaarnemer en de lasthebber, die iets ter zake der bewaring of lastgeving te vorderen hebben, en aan de arbeider, die een goed onder zich heeft om daaraan enig werk te verrichten (art. 1652 B.W.). De wet regelt het retentierecht nergens; zij vermeldt slechts een aantal gevallen, zodat er twijfel heerst of het recht van retentie ook in niet uitdrukkelijk door de wet vermelde gevallen mag worden aangenomen.Lit.: J. Thors, Het recht van terughouding, diss. Amsterdam (1934); Asser-Scholten, Zakenrecht (8ste dr., 1945), blz. 553-560.