is de Maleise benaming voor een op West-Java, doch ook elders in de Indische Archipel op de bergen voorkomende hoge boom, Altingia excelsa Noronhae uit de familie der Hamamelidaceeën.
De boom, die een slanke, rechte stam heeft, vertakt zich pas 25-30 m boven de grond en vormt boven de toppen der andere bomen zijn kruin, die men van verre boven de bossen ziet uitsteken. Het rasamalahout is tamelijk zwaar, vrij hard, recht van draad, vleeskleurig of donkerrood tot zwartbruin en wordt zowel door de bevolking als door de Europeanen gebruikt voor balken en stijlen bij huizen- en bruggenbouw. Hoewel het door neiging tot scheuren niet van gelijke kwaliteit is als het djati-hout, schijnt het toch een grote duurzaamheid te bezitten. Uit de bast kan een witte hars vloeien, die door de inwoners verzameld wordt.
DR A. KLEINHOONTE
Lit.: Heyne, De Nuttige Planten van Indonesië, II (’s-Gravenhage - Bandoeng 1950), p. 690-691.