Nederlands schrijver (’s-Gravenhage 23 Jan. 1853 - 26 Sept. 1912), kwam eerst in de boekhandel, sedert 1870 bij Mart. Nijhoff, die hem 9 jaar later als deelgenoot in de zaak opnam.
Behalve een aantal gedichtenbundels schreef hij verschillende verhandelingen op bibliografisch gebied. Onder de schuilnaam Flanor schreef hij na Vosmaer de Vlugmaren in de Nederlandse Spectator, waarvan hij van 1888-1906 mederedacteur was.Bibl.: Gedichten (1885); Nieuwe Gedichten (1891); Liefde en Leed (1903); metrische vertaling van Hamerling’s Amor en Psyche (1884); Bibliogr. overzicht van de beoefening der Oostersche talen in Nederland en zijne overzeesche bezittingen, 1800-1874 (1873; uitg. 3de eeuwfeest Leidsche Hoogeschool); Ludovico Guicciar» dini’s Descrittione di tutti i Pacsi Bassi, de oudtse beschrijving der Nederlanden (1878); Vermakelijke bibliographie (Tijdschr. voor Boek- en Bibliotheekwezen 1904); Over een bibliographie der Nederlandsche geschiedenis (Ib. 1908); Der wereld letterkunde (1909-1911); Het museum Mesdag en zijne stichters (samen met mej. G. H. Marius, 1909-1910).