(Jean Marie), Frans politicus (Chateldon, dep. Puy-de-Dôme, 28 Juni 1883 Fresnes 15 Oct. 1945), zoon van een slager en herbergier, werd advocaat en ging reeds jong in de politiek als socialist.
In 1908 werd hij burgemeester van Aubervilliers en van 1914-1919 had hij zitting in de Kamer. In 1924 werd hij opnieuw, als candidaat van het linkse „cartel”, tot Kamerlid gekozen. Sedertdien hield hij zich min of meer buiten partijverband. Het volgend jaar werd hij voor het eerst minister, nl. van Openbare Werken in het kabinet-Painlevé. De komende jaren ontwikkelde Laval, inmiddels een schatrijk man geworden, zich geleidelijk van links naar rechts.In 1927 werd hij senator en in 1930 minister van Arbeid in het ministerie van Tardieu, die hij het volgend jaar opvolgde als premier. Zijn regering kreeg weidra het hoofd te bieden aan de ernstige gevolgen van de wereldcrisis. Op voorstel van de V.S. bewilligde zij in een moratorium voor alle inter-gouvernementele schulden. In 1932 ontdeed Laval zich van zijn minister van Buitenlandse Zaken, Aristide Briand ; zelf nam hij diens portefeuille over. Het kabinet moest echter de volgende maand aftreden wegens een conflict met de Senaat. Daarop was Laval nog enige maanden minister van Arbeid in een kabinet-Tardieu.
Na de ernstige ongeregeldheden in Febr. 1934 nam Laval zitting in het toen optredende nationale kabinet-Doumergue, thans als minister van Koloniën. In Oct. daaraan volgende kreeg hij weer de leiding van de Quay d’Orsay, als opvolger van de vermoorde Barthou. Hij bleef hier aan tot 22 Jan. 1936 en was van Juni 1935 tot laatstgenoemde datum tevens minister-president. In zijn buitenlandse politiek zette hij enerzijds Barthou’s politiek van toenadering tot de Soyjet-Unie (waarmede in Mei 1935 een defensieve alliantie tot stand kwam) en tot Italië voort, anderzijds nam hij een veel meer tegemoetkomende houding aan jegens het nationaal-socialistische Duitsland. Hierdoor kon het Saargebied tot het Duitse Rijk terugkeren, terwijl Hitler zonder risico de Duitse herbewapening kon doorvoeren. Laval’s vriendschapspolitiek jegens Italië leidde tot grote moeilijkheden in verband met de veroveringsoorlog, die deze mogendheid tegen Abessinië ging ondernemen. Laval had aan Mussolini geruststellende toezeggingen gedaan, maar Frankrijk kon zich niet aan zijn uit het Volkenbondshandvest voortvloeiende verplichting tot deelneming aan sancties onttrekken. Eind 1935 deed Laval, te zamen met de Britse minister van Buitenlandse Zaken Sir Samuel Hoare, een bemiddelingsvoorstel, dat zeer gunstig was voor Italië (z Abessinië, geschiedenis). Onder invloed van de verontwaardigde publieke opinie moest eerst Hoare, later ook Laval, aftreden.
De eerste jaren trad Laval nu weinig meer op de voorgrond. Toen tijdens Wereldoorlog II in Juni 1940 de Franse tegenstand onder het Duitse offensief was ineengestort, trad hij op als minister zonder portefeuille in het door maarschalk Pétain gevormde kabinet. Kort daarop werd hij aangewezen als plaatsvervanger en eventueel opvolger van de maarschalk, waarmee hij de tweede man van de Vichy-regering was geworden. In Oct. 1940 werd hij bovendien nog minister van Buitenlandse Zaken. Overtuigd als Laval blijkbaar was, dat Duitsland de oorlog zou winnen, ijverde hij van de aanvang af voor een nauw samengaan van Frankrijk met het Derde Rijk, waarbij hij zelfs tot deelneming aan de oorlog aan Duitse zijde schijnt te hebben geneigd. Zowel persoonlijke eerzucht als anti-Engels affect schijnt zijn drijfveer te zijn geweest. Op 22 Oct. 1940 had hij een onderhoud met Hitler te Fontainebleau, waar hij de samenkomst te Montoire van Hitler en Pétain (13 Nov.) voorbereidde. Uiteraard bezorgde deze houding Laval veel vijanden, niet alleen onder de aanhangers van de Derde Republiek, maar ook onder de nationalistische, conservatieve en clericale kringen te Vichy. Aan deze laatsten gelukte het ten slotte Pétain te bewegen tot het ontslag van Laval (Dec. 1940). Hij werd opgevolgd door Flandin. Hierna trad hij op als onofficieel leider van het „Rassemblement National Populaire”, de Franse collaborateurspartij. Op 28 Aug. 1941 werd hij ernstig gewond bij een door Paul Collette op hem gepleegde aanslag. Inmiddels oefenden de Duitsers voortdurend aandrang op Pétain uit Laval in zijn ambten te herstellen. Eindelijk gaf de maarschalk toe en hij benoemde Laval op 18 Apr. 1942 tot regeringschef en minister van Binnenlandse Zaken, van Buitenlandse Zaken en van Voorlichting. Naast en vaak tegenover zich vond Laval echter vooralsnog admiraal Darlan, de aangewezen opvolger van Pétain als staatshoofd. Toen Darlan evenwel in Nov. 1942 de zijde der Geallieerden koos en geheel Frankrijk door de Duitsers werd bezet, was Laval’s positie voortaan onbetwist. Pétain verleende hem nu dictatoriale volmachten.
Na de bevrijding van Frankrijk vluchtte Laval eerst naar Duitsland en vervolgens, toen dit land had gecapituleerd, naar Spanje. Hier werd hem echter asyl geweigerd, hij moest terugkeren naar Oostenrijk en de Amerikanen leverden hem uit aan Frankrijk. Na een bewogen proces van vijf dagen, dat buiten tegenwoordigheid van de verdedigers en meestentijds ook buiten tegenwoordigheid van Laval zelf werd gevoerd, werd hij op 9 Oct. 1945 ter dood veroordeeld. In de cel deed hij nog een mislukte poging, zich door vergif van het leven te beroven en 15 Oct. werd hij gefusilleerd.
MR F. ZOETMULDER
Bibl.: L. parle, notes et mémoires à Fresnes d'août à oct. (Genève 1948).
Lit.: P. Collette, J’ai tiré sur L. (Caen 1946); P. Soupiron, Pétain, L., Abetz (Lyon 1946); Le procés L. Compte rendu sténographique (Paris 1946); M. Privat, P. L., eet inconnu (Paris 1948); A.Naud, Pourquoi j'en’ai pas défendu P.L. (Paris ig48)D. Thomson, Two Frenchmen, P. L. and Cb. de Gaulle (London 1951).