Belgisch staatsman en schrijver (Zele, O.-Vlaanderen, 25 Jan. 1812 - Schaarbeek, bij Brussel, 6 Jan. 1891), studeerde in de wijsbegeerte en rechtsgeleerdheid te Gent en te Parijs en vestigde zich te Gent als advocaat. In 1837 stichtte hij met Dechamps de Revue de Bruxelles. Hij werd in 1839 door Dendermonde tot lid van de Tweede Kamer gekozen en later telkens herkozen.
Na het aftreden van het gematigd liberale kabinet-de Brouckère (1855) trad hij met Vilain XIV aan het hoofd van een gematigd katholiek ministerie. Het diende een wetsvoorstel in op de liefdadige stichtingen, dat door de liberalen de „kloosterwet” werd gedoopt. De daardoor ontstane volksbewegingen in Mei 1857 en de daaropvolgende gemeenteraadsverkiezingen maakten een einde aan zijn bewind. De Decker was een ijverig kampioen voor de Vlaamse taal en schreef als zodanig: Du pétitionnement en faveur de la langue flamande (1840).
Zijn Etudes historiques et critiques sur les Monts-de- Piété en Belgique (Bruxelles 1844) bezorgde hem in 1846 het lidmaatschap van de Belgische academie.Bibl.: Les missions catholiques. Introduction à l’histoire des missionnaires belges (1882); L’église et l’ordre social chrétien (Louvain 1887); Henri Conscience (Bruxelles 1885).