Frans dichter (Parijs 24 Jan. 1732 - 18 Mei 1799), was de zoon van den horlogemaker Caron en oefende zich aanvankelijk in het bedrijf van zijn vader. Tevens wijdde hij zich met ijver aan de muziek en bracht het weldra ver op de harp.
Dit verschafte hem eerlang de toegang tot het hof, waar hij aan de koninklijke prinsessen onderwijs gaf in het harpspel. Inmiddels legde hij zich toe op het schrijven van toneelstukken. Het eerste, Eugénie, verscheen in 1767 en het tweede, Les deux amis ou le négociant de Lyon, in 1770. Zijn aanzien bij het hof en zijn geestige, veelal scherpe zetten bezorgden hem vele vijanden. Naar aanleiding van een verloren proces gaf hij Mémoires (1774-1778) uit, waarin hij zichzelf voorstelde als een vertegenwoordiger van de derde stand en zijn zaak behendig in verband bracht met de rechten van den mens en van den burger. Dat boek vond algemeen bijval, niet enkel bij de derde stand, maar ook bij de aristocratie.
Beaumarchais stelde daarin, onverbloemd en in schitterende dramatische stijl, de kwade praktijken der omkoopbare rechters in het licht. Daarenboven werden de met tal van toespelingen op de tijdsomstandigheden gevulde beroemde toneelspelen, waarmede hij toen optrad, ni. Le Barbier de Séville (1775) en Le mariage de Figaro (1784), uitbundig toegejuicht. Dit laatste werd te Parijs honderdmaal achtereen vertoond. Die beide stukken vormen met het later verschenen La mère coupable (1792), dat evenwel veel minder betekent en geen comedie meer is maar een „burgerlijk drama”, een soort van trilogie, waarin de schrandere man uit het volk Figaro de hoofdpersoon is.
Daarmede had Beaumarchais het toppunt van zijn roem bereikt. Nog eenmaal spreidde hij zijn behendigheid ten toon, toen hij, in weerwil van de bedenkingen van minister Maurepas, krijgsbehoeften wist te bezorgen aan de Amerikanen. Dat was zijn laatste succes. De grote Revolutie maakte de stemming jegens hem niet beter. Wel werd hij in Juli 1789 lid van de Commune Provisoire van Parijs, maar na weinige dagen verstiet men hem als een intrigant en een troetelkind van het hof. Eindelijk werd hij op 23 Aug. 1792 gearresteerd, op 30 Aug. wel weer vrijgelaten, maar daarna in de Conventie aangeklaagd.
Zijn verweerschrift, getiteld: Mes six époques (1793), vond geen genade in de ogen van het publiek. De beschuldiging bleek niet houdbaar en Beaumarchais kreeg van zijn regering de opdracht naar Engeland en Holland te gaan om een door hem gekochte partij geweren naar Frankrijk te doen komen. Hij slaagde daarin niet en werd inmiddels te Parijs tot émigré verklaard. Hij ging naar Hamburg. Nadat de stormen van het Schrikbewind door kalmer dagen waren gevolgd, keerde Beaumarchais in Juli 1796 terug naar Parijs. Zijn gezamenlijke geschriften zijn door Gudin (1809), Moland (1874), enz. uitgegeven.
Zijn beide toneelstukken (Le Barbier de Séville en Le Mariage de Figaro) zijn terecht klassiek geworden. Van het eerste werd door Rossini, van het tweede door Mozart een charmante opera gemaakt.
Lit.: E. Lintilhac, Beaumarchais et ses Œuvres (1888); Hallays, Beaumarchais (1897); René Dalsème, La Vie de Beaumarchais (1928).