graaf, Engels staatsman en schrijver (Londen 22 Sept. 1694 - 24 Mrt 1773), studeerde te Cambridge en vertoefde vervolgens geruime tijd in ’s-Gravenhage en Parijs. Toen George I de troon beklommen had, werd hij kamerheer bij de prins van Wales en in 1715 lid van het Lagerhuis; later in 1726, na de dood van zijn vader, lid van het Hogerhuis; hij onderscheidde zich steeds door zijn vrijzinnige denkbeelden. 'In 1728 vertrok hij als buitengewoon gezant naar Nederland, waar hij bewerker was van het Verdrag van Wenen.
Daarna werd hij opperhofmeester van George II. In 1732 ging hij naar Engeland terugkeerde zich in het Hogerhuis fel tegen Walpole en was een der leidende bewerkers van diens val; daarna bleef hij in de oppositie, waarbij hij ook vrijmoedig critiek uitoefende op George II. Doordat nu zijn partij aan het bewind was, werd hij in 1744 opnieuw gezant in ’s-Gravenhage (waar hij aandrong op deelnemen der Republiek aan de Oostenrijkse Successieoorlog), een jaar later onderkoning van Ierland (dat hij in verzoenende geest uitstekend regeerde) en van 1746-1748 staatssecretaris van Engeland. Toen nam hij zijn ontslag, om zich aan zijn studie en aan zijn vrienden te wijden.
Zijn geestige Letters to his son (2 dln, London 1774) werden met grote bijval ontvangen.Bibl.: Mïscellaneous works (2 dln, London 1777); Posthumous pieces (London 1778), Verzamelde werken 6 dln uitgegeven B. Dobrée (London 1932).
Lit.: Th. Jorissen, Lord Ch. en de Republ. der Ver. Nederl. (Hist. Studiën V, 2de dr., Haarlem 1894); W.
H. Craig, Life of Ch. (1907).