Spaans dramaturg (Madrid 17 Jan. 1600 -25 Mei 1681), was de zoon van een eenvoudig ambtenaar. In tegenstelling met het woest romantische bestaan van Lope de Vega, is het leven van Calderón uiterlijk weinig bewogen: men heeft in dit verband gesproken van „la biografia del silencio”.
Vroeg wees, genoot Calderón zijn eerste onderwijs aan een Jezuïetencollege in zijn geboortestad. Daarna begaf hij zich naar Salamanca om er theologie te studeren. Hij gaf de studie echter weldra op en keerde naar Madrid terug, waar hij in 1622 in het openbaar als dichter optrad. Wanneer hij begon comedia’s te schrijven, weet men niet.
Zoveel is zeker, dat reeds in 1632 zijn stukken met veel succes werden opgevoerd. Het heet dat hij tussen 1625 en 1635 als soldaat te Milaan en in de Nederlanden heeft vertoefd. Zijn jonge oeuvre viel zeer in de smaak aan het hof. De koning, Philips IV, nam hem in zijn dienst en maakte hem tot ridder in de orde van Santiago (1636).
Calderón nam dienst in het leger in 1640 tijdens de expeditie tegen Catalonië. Enige jaren later (1645) werd hem een maandelijkse toelage toegekend van dertig gouden schilden. Waarschijnlijk tussen 1648 en 1650 werd zijn natuurlijke zoon, Pedro José (gest. 1657), geboren. Van de moeder weet men niets.
In 1651 werd Calderón tot priester gewijd. Van dat ogenblik af, ofschoon hij bleef schrijven voor het toneel en het publiek hem meer dan ooit bewonderde, leidde hij een heel kalm en rustig leven. In 1658 werd hij benoemd tot kapelaan van de kapel van de „Reyes Nuevos”, in de kathedraal van Toledo. In 1663 werd hij tot „capellan de honor” van Philips IV benoemd, en in hetzelfde jaar werd hij lid van de congregatie van St Pieter, een congregatie van Madrileense priesters, die hem drie jaar later tot haar „capellan mayor” koos.
Calderón bleef voor de koninklijke schouwburg stukken schrijven, onder de regering van Philips IV en die van Karel II, tot zijn dood toe. Hij stierf te Madrid in de ouderdom van ruim 81 jaar. Als mens en als auteur genoot hij zijn gehele leven lang de bijzondere achting van zijn tijdgenoten.Calderón is de laatste grote dramaturg van het Spanje der 17de eeuw. Voortbouwend op de basis, gelegd door Lope de Vega, Tirso de Molina, Alarcón e.a., zet hij de kroon op het werk van zijn voorgangers. Van zijn hand zijn tot ons gekomen ongeveer 120 comedia’s, 80 autos sacramentales en ca 20 entremeses. Gespeend van de spontaneïteit van Lope, en de natuurlijkheid van Tirso, is Calderón niet in de eerste plaats een scheppend genie; vergelijkt men hem met Shakespeare, dan valt onmiddellijk op dat men bij Calderón geen sterke karakters kan aanwijzen, geen mannen en vrouwen van vlees en bloed zoals bij de grote Engelse dramaturg.
Deze Spanjaard vermeit zich in abstracties en symbolen. Hij is een scholasticus van de maatschappelijke en goddelijke metafysica der 17de eeuw. Dit maakt dat de helden van zijn „comedias de celos” bijv., nl. A secreto agravio, secreta venganza (Op geheime smaad volgt geheime wraak, 1637), El Médico de su honra (De arts van zijn eer, 1633), El Pintor de su deshonra (De schilder van zijn schande, 1650), en El mayor monstruo, los celos (Het grootste monster: de minnenijd, 1635), waarin een echtgenoot wegens werkelijke of vermeende schending van zijn eer („pundonor”), er toe overgaat zijn vrouw te doden, zo weinig menselijk zijn. Voor ons zijn deze overigens prachtige melodrama’s volkomen immoreel.
Voor ons zijn deze gevallen van mannen die hun vrouwen ombrengen uit naam van een sociale conventie — want meer dan dat is de hooggeroemde Spaanse „honor” toch niet — vóór alles voorbeelden van een laffe, verraderlijke moord.
Calderón is een typisch vertegenwoordiger van het Katholieke, monarchale en ridderlijke Spanje van de tijd der Contra-Reformatie. God, koning en eer („pundonor”) zijn de pijlers van zijn denkbeelden. Hij is vóór alles de dramaturg bij uitnemendheid van het Katholieke Spanje. Calderón’s drama is de grootste en schoonste verheerlijking van de R.K. kerk en van haar dogma’s.
Hij is bezeten van een hartstocht voor het dogma. Hij is een theologisch dramaturg.
Groot dichter, slaagt hij er vaak in het bovennatuurlijke element in zijn stukken in een bijzondere dichterlijke schoonheid uit te drukken. Altijd belust op het algemene en abstracte, verwaarloost hij echter het individuele en persoonlijke. Het is niet de liefde, de haat of de jaloezie zelf die zijn helden doet handelen, maar een algemene theorie over de hartstocht der liefde, van de haat of de jaloezie. Daardoor ontstaat er geen drama.
Het blijft metafysica. Daarbij komt dat de wereld van Calderón zo voortreffelijk door God geregeerd wordt, dat er niet veel meer voor de mens te doen overblijft. In zulk een drama is derhalve niet veel plaats voor een conflict. De houding van de mens moet er veelal passief zijn.
Stukken als El Purgatorio de San Patricio (1636) en La Devoción de la cruz (1634) missen dan ook een dramatisch conflict. Het enige doel dat hier wordt nagestreefd, is het bewijzen van een theologische stelling. Bestaat er al in sommige andere theologische drama’s een conflict, waarin de held zelf een beslissing nemen moet, het bovennatuurlijke element treedt daarbij toch voortdurend in actie. Tot deze comedia’s behoort El Principe constante (1635), een van de beste werken van Calderón.
De held van het stuk is de infant Fernando, zoon van koning Johan I van Portugal, die sterft als martelaar des geloofs. (In dit werk komt een van de beroemdste sonnetten van de Spaanse literatuur voor, een typisch gedicht van de Barok, waarin de broosheid van het menselijk leven wordt bezongen: „Éstas, que fueron pompa y alegria . . Van de theologische drama’s verdienen vervolgens vermelding El Josef de las mujeres (1651?), Las cadenas del demonio (1651 ?), La Aurora de Copacabana (1651 ?) en vooral El Magico Prodigioso (1637), dat men met Goethe’s Faust vergeleken heeft, waarmede het stellig enige punten van overeenkomst heeft; Calderón’s Cipriano is echter niet meer dan een Faust in embryo.
Calderón stelt in zijn drama’s niet alleen de problemen, maar hij geeft er onmiddellijk de (Christelijke) oplossing bij, die, dramatisch gesproken, slechts weinig bevredigt. Ten onrechte heeft men hem een denker en een wijsgeer genoemd. Hij is uitsluitend een theoloog en een belangrijk dichter. Voor velen geldt als zijn meesterwerk El Alcalde de Zalamea (De Rechter van Zalamea, 1651), waarin de auteur, gebruik makend van een gelijknamig stuk van Lope de Vega, bij wijze van uitzondering karakters weet te scheppen.
Het behandelt de wraak die een boer, Pedro Crespo, neemt op een kapitein don Alvaro, omdat deze zijn dochter Isabel geschaakt en verkracht heeft.
Wat de „comedia de capa y espada” betreft, doet Calderón niet onder voor Lope de Vega en Tirso de Molina. Casa con dos puertas, mala es de guardar (Een huis met twee deuren is slecht te bewaken, 1629) is een van de beste in dit genre. Thomas Corneille gebruikte dit stuk en Los empenos de un acaso, dat ook van Calderón is, voor zijn Les engagements du hasard. La dama duende (1629) is, naar het schijnt, een van de meest geliefde werken van de auteur. Het werd nagevolgd door Métel d’Ouville in l’lnconnu, en door Thomas Corneille in La dame invisible. De personen in deze comedia’s zijn altijd enkele galanes (minnaars), vaders en broers die met Argusogen op de eer van dochter of zuster toezien; vervolgens een paar dames, die steeds middelen verzinnen om geheime bijeenkomsten met haar galanes te hebben; een comische figuur (de „gracioso”) ten slotte en een kamermeisje, die op vertrouwelijke voet staan met hun meester en meesteres, wier voornaam gedrag zij in het boertige herhalen.
Het toeval speelt steeds een grote rol. De intrige is alles. Niettemin is Guardate del agtia mansa (Hoed u voor stille waters, 1649), dat een typisch „mantel- en degenstuk” is, zelfs in onze tijd in Nederland met veel succes opgevoerd.
Van de historische drama’s vermelden we La Cisma de Inglaterra (1651?), dat de scheiding van koning Hendrik VIII van Engeland van zijn eerste gemalin Catharina van Aragon behandelt (een echtscheiding die het schisma van de Anglicaanse kerk met zich bracht), de verheffing tot de troon van Anna Boleyn en haar dood op het schavot. El Sitio de Breda (Het beleg van Breda) verheerlijkt een triomf van de Spaanse soldaten in de Nederlanden, die Velazquez vereeuwigde op het doek (Las langas in het Prado te Madrid).
Van de wijsgerige stukken is La Vida es sueno (Het leven is een droom, 1634) het bekendst, een oorspronkelijke schepping van de auteur. Evenals in vele andere comedia’s wordt ook hier betoogd dat de aarde maar een tranendal is, dat we moeten doortrekken, op onze weg naar de eeuwigheid. Alles is slechts een droom. De waarheid is alleen te vinden aan gene zijde van het graf.
Behalve van een groot aantal comedia’s is Calderón de auteur van vele autos sacramentales. Hij is de dramaturg die de meeste auto’s heeft geschreven. Korter dan de gewone stukken — zij tellen gewoonlijk niet meer dan één bedrijf —, hebben zij tot onderwerp het mysterie van de eucharistie. Zij werden op openbare pleinen op Sacramentsdag en verscheidene dagen daarna ’s middags opgevoerd.
Aangezien de figuren die in de auto’s optreden gepersonifieerde abstracties zijn (het Geloof, de Zonde, de Natuur, de Genade e.d.), is Calderón hier volkomen in zijn element.
Ten einde aan zijn abstracte denkbeelden een duidelijke en concrete vorm te geven, maakt Calderón gebruik van de meest verscheiden elementen: gewijde geschriften, de mythologie, populaire gebruiken en instellingen van zijn tijd. Zo is het auto El santo rey don Fernando gebaseerd op de epische traditie van Kastilië, Psiquisy Cupido op de mythologie.
Tot het dramatische oeuvre van Calderón behoort ook nog een aantal entremeses. Van deze „tussenspelen” noemen we hier El Dragoncillo, Las Carnestolendas en La plazuela de Santa Cruz. Zijn zarzuela’s zijn de eerste die in Spanje geschreven werden. De beste er van zijn La purpura de la roas, in één bedrijf, over de mythologische legende van Adonis en Venus, en El laurel de Apolo (1658), in twee bedrijven, dat de liefde van Apollo en Daphne tot onderwerp heeft. Trouwens ook enkele comedia’s behandelen mythologische onderwerpen, zoals El mayor encanto, amor (1635), dat dramatiseert hoe Ulysses bezwijkt voor de bekoringen van Circe; Ni Amor se libra de amor (Zelfs Amor komt niet van liefde vrij), dat Psyche ten tonele voert, die geschaakt wordt door Cupido.
Zelfs aan de libros de caballerias ontleende hij stof voor zijn drama’s. La puente de Mantible (1635) behandelt een legende van Karel de Grote en zijn twaalf pairs.
De waardering van het oeuvre van Calderón is sterk aan veranderingen onderhevig geweest. Tijdens zijn leven werd hij zeer geprezen. Na zijn dood, in de loop van de 18de eeuw vooral, vermindert de belangstelling voortdurend, totdat de Duitse romantici (A. W. von Schlegel) hem ontdekten en hemelhoog verhieven.
Menéndez y Pelayo, die vooral in zijn jonge jaren Calderón maar matig op prijs stelde, verheelde nimmer zijn voorkeur voor het natuurlijke genie van Lope de Vega. In onze tijd beleven we een terugkeer tot Calderón, die vooral te danken is aan de voortreffelijke Calderón-kenner, Angel Valbuena Prat, en mogelijk is geworden door onze betere kennis en begrip van de barokkunst in het algemeen en de taal van de „poetas culteranos” in het bijzonder.
In Nederland bestaat reeds vanouds in bepaalde kringen een levendige belangstelling voor het werk van deze grote Katholieke dramaturg, van wie bijna elk jaar in de seminaria door priesterstudenten stukken worden opgevoerd.
PROF. DR C. F. A.
VAN DAM
Bibl. (Uitgaven) : Comedias, ed. J. J. Keil (Leipzig 1827-1830, 4dln); Comedias y Entremeses, ed.
J. E. Hartzenbusch (Madrid 1848-1850, 4 dln van de Bib. de Aut. Esp., VII, IX, XII en XIV) ; Teatroselecto, ed.
M. Menéndez y Pelayo (Madrid 1881. 4 dln); M. Krenkel, Klassische Bühnendichtungen der Spanier (La Vida es sueno, El Principe constante), El Mâgico Prodigioso, El Alcalde de Zalamea (Leipzig 1881-1887, 3 dln); Et Mâgico Prodigioso, ed. A.
Morel-Fatio (Heilbronn 1877); La Vida es sueno, ed. M. A. Buchanan (Toronto 1909); La Espanola de Florencia, ed.
S. L. Millard Rosenberg (Philadelphia 1911); Comedias religiosas I (La Devoción de la Cruz y El Mâgico Prodigioso), ed. A.
Valbuena (Madrid 1930, Clâsicos Castellanos); Autos sacramentales, ed. J. Fernândez de Apontes (Madrid 17591760, 6 dln); ed. E.
Gonzâlez Pedroso (Madrid 1865, Bib. de Aut. Esp.. LVIII); ed. A.
Valbuena Prat (Madrid 19261927; 2 dln van de Clâsicos Castellanos).
Lit.: F. W. V. Schmidt, Die Schauspiele Calderon’s (Elberfeld 1857) ; R.
C. T rench, An Essay on the Life and Genius of Calderon with translations, etc. (London 1880, 2de dr.); M. Menéndez y Pelayo, Calderón y su teatro (Madrid 1910, 4de dr.); E. Günther, Calderon und seine Werke (Freiberg i.B. 1888, 2 dln); H.
Breymann, Calderon-Studien, I, Die Calderon-Literatur (München-Berlin 1905); C. Pérez Pastor, Documentos para la biografia de D. Pedro Calderón de la Barca, I (Madrid 1905); A. Farinelli, La vita è un sogno (Torino 1916); E.
Cotarelo y Mo ri, Ensayo sobre la vida y obras de D. Pedro Calderón de la Barca (Madrid 1921—1923, in: Boletfn de Ia Real Acad. Esp., VIII, IX en X); M. Depta, Pedro Calderon de la Barca (Leipzig 1925); A.
Valbuena Prat, Los autos sacramentales de Calderón (Clasificación y Anólisis, Paris 1924) (in de Revue Hispanique, LXI); A. Valbuena, Literatura dramdtica espanola (Barcelona - Buenos Aires 1930), blz. 203-248; A. Valbuena Prat, Calderón, su personalidad, su arte dramatico, su estilo y sus obras (Barcelona 1941); A. A.
Parker, The allegorical drama of Calderon. An Introduction to the autos sacramentales (O.xfordLondon 1943); A. Valbuena Prat, Historia de la literatura espanola, 2de dl, pag. 195-286 (2de dr., Barcelona 1946); B. Verhoeven, Drie spelen van Calderon (De rechter van Zalamea, De wonderdadige magiër, Pas op de stille waters), z.j.; J.
J. Putman, Studiën over Calderon en zijne geschriften (Utrecht 1880); Bernard Verhoeven, De goddelijke Orpheus, Bussum z.j. (1948), vert. van Calderón’s auto sacramental El divino Orfeo, met studie over Calderón’s dramatiek.