in de Oudheid landschap in Klein-Azië, aan de zuidkust van de Zwarte Zee. Het was bergachtig, bevatte echter in het N. vruchtbare vlakten.
Behalve de oostelijke grensrivier de Halys (Kisil Irmak), bezat het slechts kleine kustrivieren. In vroegere tijd was het onafhankelijk, in de 6de eeuw werd het eerst door de Lydiërs, daarna door de Perzen veroverd. Na de dood van Alexander de Grote behoorde het achtereenvolgens aan verschillende der Diadochen. Daarna stond het onder inheemse vorsten en had als hoofdstad Gangra, totdat de Romeinen het in 5 v. Chr. bij de provincie Galatië voegden; onder Diocletianus werd het een zelfstandige provincie. Tot de belangrijkste steden behoorden nog Sinope en Amisos.Lit.: R. Leonhard, Paphlagonia (1915).