Duits historicus (Pyritz (Pommern) 27 Aug. 1861 - Berlijn 25 Apr. 1940), studeerde bij Georg Waitz, J. G.
Droysen en G. Schmoller, werd in 1895 in Berlijn privaatdocent, in 189g buitengewoon en in 1902 gewoon hoogleraar. Eerst hield hij zich als vakhistoricus en uitgever van enige delen van de Acta Borussica „Denkmäler der preussischen Staatsverwaltung” bezig met de geschiedenis van Brandenburg-Pruisen, in het bijzonder met de beambten-organisatie en de administratie; later, na 1918, op brede basis vergelijkend, met vragen van institutionele geschiedenis, vooral met de ontwikkeling van de absolutistische staatsvormen, met wijde sociologische, juridische en filosofische perspectieven.Bibi, o.a.: Das Königtum Wilhelms von Holland (1885); Die Hohenzollem und ihr Werk (1915); (m. and.) Deutschland und der Weltkrieg (1915); Historische und Politische Aufsätze, 4 dln (1908 en 1927); Staat und Verfassung. Gesamm. Abhandl. z. Allgem. Verfassungsgesch. herausgeg. v. Fr.
Hartung (1941); Zur Theorie der Geschichte. Gesamm. Abhandl. (1942).
Lit.: H. O. Meisner, O. H.’s Lebenswerk in Hist. Zeitschr., dl 164 (1941), blz. 66-90; Fritz Hartung’s inleiding, blz. 5-23 van Hintze*s Staat und Verfassung (1941). Hier ook lijst van O. H.*s geschriften.
