(algemeen), plantenfamilie uit de orde der Gynandrae met ca 17 000 soorten in de gematigde en warmere gewesten, waarvan er 40 uit 17 geslachten in Nederland gevonden zijn, en met de kenmerken der orde. Door draaiing van het, meest tot een met 6 lengtespleten openspringende doosvrucht rijpende, vruchtbeginsel komt de al of niet gespoorde lip van de bloem meest naar voren te staan.
Naar het aantal meeldraden verdeelt men ze in 2 hoofdgroepen: de Diandrae of Pleonandrae en de Monandrae. Bij de eerste, waartoe o.a. het geslacht Cypripedium behoort, vindt men meest 2 fertiele meeldraden, de beide voorste van de binnenste krans, het stuifmeel is los en het, behalve bij Cypripedium 3-hokkige vruchtbeginsel heeft 3 stempels. De Monandrae hebben maar 1 meeldraad, de voorste van de buitenste krans, met meest 2 stuifmeelklompjes (polliniën) in plaats van los stuifmeel, en het vruchtbeginsel is i-hokkig met 2 goede stempels, terwijl de 3de is veranderd in een zgn. rostellum met 1 of 2 al of niet door een beursje of bursicula omgeven kleef schijfjes of glandulae, waaraan de polliniën met een steeltje, stipes geheten, voor zover het door het rostellum wordt gemaakt, anders caudicula of appendicula, komen vast te zitten en die door bestuivende insecten worden meegevoerd. De Monandrae verdeelt men weer in basitone orchideeën, waarbij de helmknop aan de basis met het rostellum in verbinding treedt, en akrotone, waarbij dit aan de top gebeurt.Basitoon zijn de Ophrydeae, meest aardorchideeën met wortelknollen, gelijk de hoofdmassa der soorten van het extra-tropische noordelijke halfrond, met o.a. de geslachten Aceras (Poppenorchis), Anacamptis (Hondskruid), Disa, Gymnadenia (Muggenorchis), Habenaria, Herminium, Loroglossum (Bokkenorchis), Nigritella, Ophrys, Orchis (Handekenskruid en Standelkruid), Platanthera (Nachtorchis). Bij de akrotone orchideeën onderscheidt men 3 groepen: de Neottieae, meest aardorchideeën met een kruipend sympodiaal rhizoom uit de noordelijke extra-tropische streken en o.a. de geslachten Cephalanthera (Bosvogel!je), Epipactis (Wespenorchis), Goodyera (Dennenorchis), Limodorum, Listera (Keverorchis), Neottia (Vogelnestorchis), Spiranthes (Schroeforchis) en Vanilla; de Epidendreae, met veel tropische, sympodiaal groeiende, meest eindelings bloeiende epiphyten met door 1 of meer stengelleden gevormde bovengrondse groene knollen (pseudobulbi) en meest meer dan 2 (tot 8) polliniën in de helmknoppen en met o.a. de geslachten Blelia, Calanthe, Cattleya, Coelogyne, Corallorrhiza, Dendrobium, Epidendrum, Laelia, Liparis, Malaxis, Masdevallia en Phajus; en de Vandeae, alle zijdelings bloeiende tropische epiphyten met 2 polliniën, met o.a. de geslachten Aêrides, Angraecwn, Catasetum, Cymbidium, Lycaste, Maxillaria, Odontoglossum, Oncidium, Phalaenopsis, Stanhopza, Vanda, Zygopetalum.
Biologische bijzonderheden zijn: het voorkomen van saprophylen (Corallorrhiza, Limodorum, Neottia en ook de tot de Neottieae behorende, mede om een 360° gedraaid vruchtbeginsel en weer naar boven gekeerde lip merkwaardige Epipogium aphyllum (Schmidt) Sw. uit de bossen van Midden- en Zuid-Europa) en van met luchtwortels klimmende soorten (Vanilla); voorts, dat bij epiphyten de luchtwortels vaak van een meerlagige, wateropzuigende opperhuid, een zgn. velamen, voorzien zijn en in gevallen, waarin groene bladen ontbreken, zoals bij het tot de Vandeae behorende geslacht Taeniophyllum uit tropisch Azië, groen kunnen worden en gaan assimileren; ten slotte het voorkomen van hygroscopische haren in de vruchten van vele soorten, die op de manier van de elateren der mossen de uitstrooiing der zaden bevorderen.
PROF. DR TH. J. STOMPS
Cultuur
Tot deze zeer grote familie behoren vele planten die om hun prachtige bloemen worden geteeld; soms worden ook de planten wel verhandeld. De houdbaarheid van de bloemen is zeer verschillend. Van verschillende geslachten blijven de bloemen lang goed op de plant; ze zijn als afgesneden bloem van enkele dagen tot een paar weken houdbaar. De afgesneden bloemen van Paphiopedilum en Cymbidium kunnen, mits goed behandeld, tot acht weken goed blijven. Het juiste tijdstip van snijden moet met zorg worden vastgesteld.
Van sommige geslachten zijn enkele soorten in de huiskamer te kweken, zoals Odontoglossum grande en Paphiopedilum insigne. Er zijn zelfs enkele rassen welke in de volle grond met een winterbedekking tegen vorst goed kunnen groeien, bijv. de Cypripedium calceolus en de C. reginae, de zgn. tuinorchideeën.
Omdat de meeste orchideeën met grote sierwaarde vnl. in de tropische of subtropische gebieden voorkomen, zijn de cultuurplanten meestal echte warme-kasplanten. De teelt van orchideeën eist grote zorg; ook veel kapitaal door de hoge eisen, waaraan de kassen moeten voldoen, door de lange periode tussen zaaien en bloeien en door de hoge stook- en onderhoudskosten. De teelt is niet algemeen, maar komt op verspreide bedrijven in Nederland voor, waarvan enkele in Aalsmeer gevestigd zijn.
Bij het kweken van orchideeën moet vooral grote aandacht besteed worden aan het potmengsel, de temperatuur, de luchtvochtigheid, het licht en de rusttijd.
T.o.v. deze groeifactoren stellen de afzonderlijke geslachten verschillende eisen. De planten worden bijna altijd in de pot gekweekt. Als potgrond wordt meestal een mengsel van veenmos en varenwortel, vaak met wat beukenblad er doorheen, gebruikt. Het grondmengsel moet luchtig en goed doorlatend zijn. De pot moet voor ½ gedeelte met scherven gevuld zijn. Een enkele soort eist een wat steviger en voedzamer grond. Epiphytische soorten worden vaak gekweekt op stukken boomtak of houten blokjes waarop varenwortels of mos bevestigd is. Voor orchideeën met hangende bloeiwijzen zijn speciale orchideeënmandjes van latjes teakhout in gebruik. De planten moet vooral op tijd verpot worden.
Omdat veel orchideeën oorspronkelijk uit de bossen komen, kunnen de meeste de directe zonnebestraling niet verdragen. De meeste orchideeën verlangen voor een goede groei en bloei een rusttijd. Hiermede wordt vooral rekening gehouden bij het geven van water.
De orchideeën kunnen last hebben van verschillende ziekten o.a. bladvlekkenziekte; ook kunnen zij beschadigd worden door pissebedden, schildluizen, wolluizen, slakken, spint, thrips, luizen en mieren. Deze ziekten en beschadigingen kunnen op doelmatige wijze worden tegengegaan.
De vermenigvuldiging geschiedt vnl. door zaad, ofschoon deling van de oude plant mogelijk is. Na kunstmatige bestuiving, welke in de kas beslist nodig is, duurt het al naar geslacht en omstandigheden, een half tot een heel jaar alvorens het zaad rijp is. Het zaad is zeer fijn. Het zaaien eist grote vakkennis. Sommige geslachten bijv. Cypripedium moeten gezaaid worden op de pot van de oude plant, in verband met de symbiose met schimmels, die daar in voldoende mate aanwezig zijn. Andere geslachten bijv. Cattleya worden op speciaal klaargemaakte potjes met fijn gehakt sphagnum gezaaid.
De meeste geslachten, ook Cattleya, worden uitgezaaid op kunstmatige voedingsbodems van agar-agar met bepaalde voedingsstoffen in glazen kolven. Sommige geslachten ontkiemen alleen in symbiose met bepaalde schimmels, welke dan aan die voedingsbodems zijn toegevoegd. Het zaaien op kunstmatige voedingsbodem is buitengewoon moeilijk en geschiedt op slechts enkele speciaalbedrijven en sporadisch door liefhebbers.
Nieuwe soorten worden verkregen door kruising. Daarnaast worden nog wel nieuwe soorten, in de oerwouden van de tropische en subtropische gebieden gevonden en aan de geïnteresseerde kwekers over de gehele wereld verkocht.
In Aalsmeer wordt voor ca 100 000 gld. per jaar via de beide bloemenveilingen aan orchideeënbloemen verhandeld. Dit cijfer geeft echter geen juist inzicht in de betekenis van de teelt. Deze is moeilijk te achterhalen omdat bijna alle orchideeënkwekers rechtstreeks aan hun afnemers verkopen. Nederland exporteert orchideeënbloemen en -planten naar verschillende landen en importeert bloemen en planten o.a. uit België. De beroepstelers en liefhebbers hebben de Nederlandse Orchideeën Vereniging opgericht.
Verscheidene geslachten zijn voor de teelt van grote betekenis. Het geslacht Paphiopedilum, meer bekend als Cypripedium of Venusschoentje (zie foto) is algemeen bekend als snijbloem en enkele soorten als potplant. De bloemen zijn een groot gedeelte van het jaar verkrijgbaar en zijn door de prachtige vorm, haar typische kleuren en vooral door haar grote houdbaarheid in de bloemsierkunst zeer in trek. Bepaalde soorten o.a. P. insigne zijn zeer geschikt als kamerplant.
Cattleya is het belangrijkst en algemeen bekend om haar grote bloemen, meestal lila soms ook geel, oranje en wit gekleurd met gewoonlijk 2-3 bloemen per tak. Van dit geslacht zijn vele kruisingen bekend vooral met de geslachten Laelia en Brassovola. De bloemen worden het gehele jaar aangevoerd en zijn matig houdbaar nl. 10-25 dagen.
Coelygne heeft één soort dat voor de teelt van betekenis is, nl. C. Cristata, ook als bruidsorchidee bekend. De plant bloeit van Jan. tot Juni met een tak van kleine witte bloemen, die op de plant wel 4 weken goed blijven, maar afgesneden kort duren. Zij is ook in de kamer te kweken.
Dendrobium telt vele soorten, waarvan de belangrijkste D. phalaenopsis Schroederiana bloeit van Jan. tot Sept. met een tak met een groot aantal kleine lila bloemen. De bloem is goed houdbaar.
Cymbidium is belangrijk als snijbloem, maar voor de kamer ongeschikt. Zij dragen op lange stengels een groot aantal bloemen in rosé, crème, gele, bruine en groene tinten. De bloemen zijn zeer lang houdbaar.
Odontoglossum draagt een tak met mooie bloemen in vrijwel alle kleuren, welke goed houdbaar zijn. Het is een der moeilijkst te kweken geslachten. De 0. grande met grote gele bloemen en bruine tekening vormt hierop een uitzondering. Dit is een bekende sterke en prima kamerplant.
Miltonia telt 20 soorten met prachtige grote bloemen in schitterende kleuren met enkele aan een tak. De afgesneden bloemen zijn kort houdbaar, maar aan de plant blijven ze lang goed.
Vanda heeft ca 45 soorten welke 2 à 3 maal per jaar bloeien met vaak geurende bloemen. Het meest hiervan wordt de V. tricolor en haar variëteit suavis en de V. coendea met hemelsblauwe bloemen gekweekt.
Oncidium telt ca 300 soorten die in Zuid-Amerika epiphytisch groeien. Zij worden in Nederland vrijwel nooit vermenigvuldigd: de jonge planten worden steeds uit het land van oorsprong geïmporteerd. De belangrijkste soorten voor de bloemist zijn 0. splendidum en 0. vancosum Rogersii. Beide soorten hebben takken met gele bloemen met bruine tekening, waarvan de laatste tot zelfs 200 bloemen aan één tak kan hebben. De bloemen zijn zeer goed houdbaar.
Phalaenopsis telt ca 40 soorten, die alle epiphytisch groeien. In de kas groeien ze alleen in opgehangen potten met ronde gaten in de zijwand en gevuld met luchtig veenmos, vermengd met wat varenwortels. Hierdoor kunnen de luchtwortels zich vrij ontwikkelen. Zij bloeien in de zomer en in de winter. Het belangrijkste soort is Ph. amabilis met helderwitte bloemen, welke vaak voor bruidswerk aangewend worden. De jonge planten hiervan worden bijna steeds geïmporteerd.
IR G. W. VAN DER HELM.