is een vereniging, strekkende tot de verzekering harer leden tegen de nadelige gevolgen van een onvoorziene gebeurtenis tegen betaling van een aandeel in de omslag der gezamenlijk in een bepaald tijdvak geleden nadelen. Zij heeft vooral betekenis in de ongevallen-, de landbouw-, de binnenvaart-, de vee-, de brand- en de molestverzekering.
De wet noemt haar hier en daar (o.a. in artt. 286 en 308 W.v.K.), doch regelt haar nauwelijks; als zedelijk lichaam wordt zij ook beheerst door de artt. 1690-1702 B.W. Een onderlinge waarborg- of verzekeringsmaatschappij tegen brand noemt men brandwaarborgmaatschappij.Lit.: W. L. P. A. Molengraaff, Leidraad bij de beoef. v. h. Ned. handelsrecht I, 8ste dr. (1947, bewerkt door T.
J. Dorhout Mees), blz. 295-300.