is de naam van de „geweldige jager voor het aangezicht des Heeren” in de bijbelse lijst der volken, Gen. io : 8-12 (vgl. I Kron. 1 : 10), waar hij voorgesteld wordt als de stichter van de grote Babylonische en Assyrische steden en rijken.
In Micha 5 : 5 wordt geheel Assyrië genoemd het land van Nimrod. Bedoeld is wellicht de god van de jacht en van de oorlog: Ninoerta (of Nim-oerda). Waarschijnlijk hebben de Joden deze naam in verband gebracht met het Hebreeuwse werkwoord marad, „weerspannig zijn”. Als een Hebreeuws woord opgevat, betekent Nimrod: „wij zullen weerspannig zijn”, een geschikte naam voor een afgod en zijn aanhangers. In zijn oorspronkelijke vorm is deze godsnaam echter Sumerisch.