meervoud van het Griekse woord mustèrion, geheim. De term wordt tegenwoordig in algemene zin gebruikt voor geheimzinnige omstandigheden, onbegrijpelijke raadselen enz.
Historisch zijn mysteriën echter een bepaalde vorm van cultus, die slechts voor de ingewijden toegankelijk is. In tegenstelling met de gewone eredienst, waaraan alle volks- of stamgenoten deelnemen, in tegenstelling ook met de Kerk, waartoe men door geboorte behoren kan, vormt het mysterie een gemeenschap van dezulken, die zich expresselijk hebben laten inwijden. Bij de Grieken waren de mysteriën deels door de staat erkende cultusgemeenschappen, deels werden zij door particuliere verenigingen onderhouden.In het algemeen kan men zeggen, dat zij een nauwere verhouding tot de godheid beogen en mogelijk maken dan de gewone openbare godsverering. In den regel bereiken zij dit, doordat een heilige geschiedenis in het middelpunt van de cultus staat, daarin liturgisch of dramatisch herhaald wordt en dat de mysten daaraan deelnemen. De heilige geschiedenis behandelt de lotgevallen van de god of de godin, aan wie het mysterie is gewijd; die lotgevallen zijn van dramatische, tragische aard; dood en opstanding vormen hun hoofdmomenten. Door de inwijding in de mysteriën en de deelneming aan de heilige geschiedenis krijgen de gelovigen ook deel aan het triomferende leven van de opgestane god. Zo komt het, dat de mysteriën de mens eeuwig heil in uitzicht kunnen stellen; onsterfelijk leven wordt door de inwijding gegarandeerd. De oorsprong der mysteriën ligt in den regel in primitieve riten, die op het sterven en herleven der vegetatie betrekking hebben.
In de Griekse en Hellenistische wereld onderscheidt men de volgende mysteriën:
a. De mysteriën van Eleusis, zeer vroeg ontstaan uit de agrarische riten van een primitieve gemeenschap, dan uitgebreid over Attica, ten slotte over geheel Griekenland en de Helleense wereld. In het middelpunt staat de heilige geschiedenis van Demeter (de korenmoeder) en Kora of Persephone (het zaad). De wijding verliep in twee stadia. De viering der mysteriën bracht deiknumena (het tonen der heilige voorwerpen), dromena (heilige handeling, vermoedelijk dramatische voorstelling der Persephone-geschiedenis) en legomena (heilige spreuken, die als symbolon, wachtwoord en een soort van credo der mysten, golden). De priesterambten waren erfelijk in enkele Eleusinische geslachten.
b. De mysteriën van Samothrace, of die der Kabiren (Grote goden). Van Semietische oorsprong, hebben zij mannelijke goden en vooral een mannelijk godenkind (Pais) tot centrum.
c. De Orphische mysteriën droegen een meer speculatief-dogmatisch karakter, bezaten een leer en heilige boeken en voedden hun ingewijden op tot vrijworden van de als een erfsmet opgevatte zonde. Naar de inhoud hebben de Oiphische mysteriën veel gemeen met de cultus van Dionysos; alleen is de in de laatste heersende extase bij de Orphische sekten tot contemplatieve vroomheid geworden.
d. De mysteriën van Dionysos (geïdentificeerd met de Phrygische Sabazios) zoeken een vereniging met de godheid door orgiastische extase, waarvan het hoogtepunt het rauw verslinden van de als stier of ander dier gedachte god was (omophagie). Ook de voorstelling van een huwelijk met de god treedt op. Ook hier vinden wij heilige spreuken benevens de in alle mysteriën voorkomende gedachte, dat de inwijding een sterven en herboren worden tot nieuw leven betekent (wedergeboorte). In Rome werden de Dionysos-mysteriën verboden. (185 v. Chr.).
e. De mysteriën van Attis en de Grote Moeder (Kybele) stammen uit Phrygië en hebben de geschiedenis van de dood van Attis en de smart van Kybele tot voorwerp. In verband met het manvrouwelijk karakter van de god stonden orgiastische riten, die hun hoogtepunt vonden in zelfverminking. De Attis-mysteriën zijn vooral gevestigd geweest in de havensteden van het Romeinse rijk. In 204 werd de heilige steen van de Grote Moeder naar Rome gebracht; de uitoefening der mysteriepraktijken werd echter zeer lang tegengehouden.
ƒ. De mysteriën van Isis enSerapis (Hellenistische vorm van Osiris). De heilige geschiedenis is hier de dood en wederopstanding van de Oudegyptische god Osiris. De myste wordt de god gelijkvormig. Zijn inwijding is een gaan door het rijk van de dood tot in de tegenwoordigheid der goden. In deze cultus, die door het hele Romeinse rijk was verbreid, treedt een diepe vroomheid aan de dag, die zich zelfs uit in een soort geestelijke omkeer, die men niet ten onrechte bekering heeft genoemd. De godin Isis heeft in de loop der tijden een steeds universeler betekenis gekregen. Als Panthea werd zij de godin bij uitnemendheid, die tal van andere, soortgelijke figuren in zich opnam.
g. De mysteriën van Mithra verbreidden zich sedert de 2de eeuw n. Chr. door het Romeinse rijk. Zij zijn van Perzische oorsprong en hebben de geschiedenis van het doden van de stier door Mithra tot voorwerp. Deze voorstelling, vele malen afgebeeld, werd het altaarstuk van de Mithra-tempels, die, in holen ingericht, vooral daar te vinden zijn, waar Romeinse troepen hebben gelegerd. Het Mithracisme was een mannen- en soldatenreligie, waarin zeven graden van wijding werden doorlopen, een doop en een heilige maaltijd een rol speelden en het eeuwige leven het doel was. Aan de ene kant bewaarde het veel van het martiale en streng zedelijke karakter van de Perzische religie; aan de andere kant heeft het allerlei astrologische elementen opgenomen, die in de keizertijd in de lucht zaten en ten slotte alle religie doordrongen.
Het is de vraag of men het begrip „mysterie” verder moet uitbreiden dan tot het hier genoemde Griekse en Hellenistische. In de oude wereld, bijv. in het oude Egypte, vindt men riten, die in alle opzichten op de Griekse gelijken; trouwens de Isis-mysteriën waren niet anders dan de gehelleniseerde voortzetting der Oudegyptische riten. Maar de geheimhouding ontbreekt in Egypte. Ook bij primitieve volkeren vinden wij allerlei riten, in het bijzonder die van de inwijding tot de mannelijke leeftijd en die van de opneming in de zgn. geheimbonden, die sterk op de geschilderde Griekse lijken en waarvan het thema eveneens dat van dood en wedergeboorte is. Daarom pleegt men de term mysteriën ook wel een ruimere betekenis te geven en daaronder die riten te verstaan, die betrekking hebben op de wisseling van dood en leven. Wil men echter aan een striktere omschrijving vasthouden, dan is het voorkomen van de heilige geschiedenis van nog meer belang dan de geheimhouding
Aan het einde van de keizertijd werden de mysteriën steeds meer met elkaar vermengd, hun godheden met elkaar vereenzelvigd (syncretisme). Ook kwam het niet zelden voor, dat men zich in verschillende mysteriën tegelijkertijd liet inwijden. Ook op het Christendom heeft de mysteriereligie invloed gehad (vgl. de geheimhouding van de riten van Doop en Avondmaal in de Kerk van de 4de en 5de eeuw, de zgn. disciplina arcand). De hoofdstroom der mysteriereligiositeit werd echter afgeleid naar de systemen der gnosis, die een ware vergaarplaats zijn van syncretistisch verwerkte gedachten uit de mysteriereligies. In hoeverre inhoud en terminologie der mysteriën ook invloed hebben gehad op de ontwikkeling van het oudste Christendom, in het bijzonder op Paulus, is nog steeds een vraag, die echter meestal in ontkennende zin wordt beantwoord.
PROF. DR G. VAN DER LEEUW +
Lit. W. Anrich, Das antike Mysterienwesen (1894); C. dein en, Der Einfluss des M.wesens auf das älteste Christentum (1913); K. H. E. de Jong, Das antike Mysterienwesen (2de dr. 1919); R. Kittel, Die hellenistische M.religion und das alte Testament (1924); S.
Angus, The Mystery Religions and Christianity (N.Y. 1925); O. Kern, Die griech. Mysterien d. klass. Zeit (1927); G. van der Leeuw, Goden en Menschen in Hellas (1927); R. Reitzenstein, Die hellenist. Mysterienreligionen (3de dr. 1927); O.
E. Brien, Zur Frage nach der Ursprung der hellenistischen M. (1928); F. Cumont, Les religions orientales dans le paganisme romain, 4de dr. (1929); B. Heigl, Antike M.religionen und Urchristentum (1932); Th. v. Scheffer, Hellenische M. und Orakel (1941); Idem, Die M., in: Eranos-Jahrbuch XI (1944); Th. Rahner, Griechische M. in christl.
Deutung (1945); G. v. d. Leeuw, Phänomenologie der Religion (1951); Van R. K. standpunt: K. Prümm, Der christl. Glaube u. die altheidnische Welt (Leipzig 1935). Verdere lit. z Eleusis enz.