(Murinae) vormen een onderfamilie van de Muridae uit de orde der Knaagdieren (.Rodentia). Het is een soortenrijke groep, waarvan de grootste de naam rat dragen, de kleinere muis worden genoemd.
De echte muizen en ratten hebben een spitse snuit, grote oorschelpen en een lange staart. Het kauwvlak van hun kiezen is bedekt met knobbels en dwarse plooien; ze zijn min of meer omnivoor. In Nederland komen twee ratten- en drie muizensoorten voor. De bruine rat (.Rattus norvegicus) kan 20-30 cm lang worden, de staart 17-23 cm. Zij houdt verblijf aan het water (rioolrat) en nestelt op allerlei verborgen plaatsen. Zij zwemt en duikt uitstekend.
Jaarlijks zijn er 2-7 worpen van 5-20 jongen, die na een draagtijd van 4 weken geboren worden. De bruine rat is, naar men meent, in Nederland en België pas sinds de 18de eeuw inheems; via het scheepvaartverkeer is zij thans over de gehele wereld verspreid. De zwarte rat (R. rattus) is wat kleiner (16-23 cm, staart 18-25 cm) en donkerder. Zij is meer een huisrat, minder algemeen en talrijk dan de bruine; plaatselijk kan ze echter in vrij groot aantal voorkomen. Zij nestelt vaak onder het dak. Jaarlijks zijn er 2-3 worpen van 4-20 jongen.
De pest wordt door de beet van de vlo van de zwarte rat op de mens overgebracht. Beide soorten kunnen zeer schadelijk worden. Van de in Nederland voorkomende muizen is de sierlijke grijze huismuis (Mus musculus) algemeen en talrijk, vooral in woningen, pakhuizen enz., maar ook wel in het vrije veld (tuinmuis). Zij is over de gehele wereld verspreid, overal waar mensen wonen. De lichaamslengte is 7-10 cm, de staart is ongeveer even lang. De 4-6 worpen van 4-8 jongen geschieden, van het vroege voorjaar tot diep in het najaar, na een draagtijd van 21 dagen.
De jongen zijn na 2-3 maanden weer volwassen en kunnen zich dan weer voortplanten. De witte (albino) en kleurmuizen behoren ook tot deze soort. De bosmuis (Apodemus sylvaticus), op de rugzijde warmbruin, op de buik en aan de poten wit, is iets groter (8-10 cm, staart 7-10,5 cm). Zij bewoont geheel Europa, bij voorkeur met hout begroeid terrein, waar zij in holen verblijf houdt. Jaarlijks zijn er 2-3 worpen van 3-8 jongen. Het dier springt uitstekend en valt op door zijn huppelende voortbeweging.
De grote bosmuis (A. flavicollis), die een gele keelband heeft, en de brandmuis (A. agrarius), die gekenmerkt is door een brede, zwarte rugstreep, beide uit Midden-Europa, zijn tot dusverre niet in Nederland aangetroffen. Wel is de roodachtig bruine dwergmuis (Micromys minutus) inheems. Het is het kleinste inheemse knaagdier (5-7,5 cm), dat in geheel Europa, vooral in graanvelden en kreupelhout, leeft en een klein, kogelrond nestje bouwt.DR A. SCHEYGROND
Lit.: G. E. H. Barrett-Hamilton, A History of British Mammals 2 (London 1911-1921); F. A. G. van den Bosch, Cavia’s en kleurmuizen (Utrecht 1942); A.
E. Brehm, Tierleben 11, Säugetiere 2 (Leipzig - Wien 1914); J. Cornelissen, De muizen en ratten in de folklore (Antwerpen 1923); R. Didier en P. Rode, Mammifères de France, 2. Rats, souris, mulots (Paris 1944); Ch.
Elton, Voles, Mice and Lemmings. Problems in Population Dynamics (London 1942); M. A. IJsseling en A. Scheygrond, De zoogdieren van Nederland (Zutfen 1950).