zijn stoffen, die de prikkelbaarheid van zenuwen bij plaatselijke toediening kunnen opheffen zonder het overige weefsel te beschadigen. Aangezien de gevoelzenuwen in dit opzicht het meest te beïnvloeden zijn, worden deze middelen toegepast om een plaatselijke gevoelloosheid te bewerkstelligen, in het bijzonder bij chirurgisch ingrijpen.
Cocaïne was het eerste locaal-anaestheticum, dat in de geneeskunde bruikbaar bleek (1860). Deze stof heeft echter gevaarlijke bijwerkingen, die tot verslaving kunnen leiden (cocaïnisme), zodat het zoeken naar nieuwere en mogelijk betere middelen zinvol was. Een reeks esters van para-aminobenzoëzuur, zoals procaïne (novocaïne), tutocaïne, xylocaïne e.a. bleek uiterst werkzaam te zijn, terwijl de giftigheid betrekkelijk gering is en verslaving niet optreedt. Voor het toedienen rondom of in het zenuwweefsel verdienen deze stoffen verre de voorkeur boven cocaïne. Wat de applicatie op weefsels, zoals het hoornvlies, het neusslijmvlies, e.d. betreft, is het minder eenvoudig cocaïne te vervangen; hiertoe komen vooral in aanmerking pantocaïne, butacaïne en larocaïne. Veelal worden deze stoffen gecombineerd met adrenaline (of verwante stoffen), dat door vaatvernauwing de werking verlengt en versterkt.
PROF. DR A. TH. KNOPPERS.