of houtstof treedt altijd op als incrustatie in oorspronkelijk uit cellulose gevormde celwanden van de plant. Het treedt nooit op als een zelfstandige stof, die tot doel heeft het weefsel van de plant te versterken.
Van houtige planten bestaat de celwand uit 25 pct lignine.Chemie
Het lignine is een heteropolymere stof; zijn bouwstenen, die onder elkaar niet gelijk zijn, bevatten een aromatische (onverzadigde) zesring.
Microchemisch kunnen de verhoute celwanden, door het adsorptievermogen van lignine van bepaalde basische kleurstoffen (zoals gentianaviolet, joodgroen en chrysoidin), de geelkleuring met anilinesulfaat en de rode phloroglucinezoutzuurreactie worden aangetoond.
Men zou de verhouting als een reactie tegen sterke druk op kunnen vatten. Hiervoor zijn verschillende argumenten aan te voeren bijv. dat in het loofhout het drukhout veel sterker verhout is dan het trekhout, waarbij de vezels soms in het geheel niet verhout zijn. Ook de waterplanten vertonen bijna geen verhouting.
Als de „ligninezwelling” heeft plaatsgevonden, kan men de cellulosestaafjes beschouwen als te zijn ingebed in het lignine, zoals ijzeren stangen in gewapend beton. Deze vergelijking is niet alleen morfologisch, maar ook wat betreft de trekvastheid van de beide componenten zeer juist. De cellulosestaafjes zijn in hoge mate trekvast, zoals het ijzer in het beton, en het lignine is drukvast zoals het beton. Zo heeft de natuur in de houtvezel, de combinatie van twee mechanisch bij uitstek geschikte bouwstoffen, een submicroscopisch wonderwerk van technische volmaaktheid geschapen.
Lignine wordt in grote hoeveelheden gewonnen uit afvalwater van de cellulosefabrieken, de zgn. sulfietlignine, doch in veel zuiverder vorm als nevenproduct bij de houtversuikering. De totale wereldproductie is ca 6-7 millioen ton. Gebruik: voor bereiding van kunstharsen en vanilline, voor spiritus of gistfabricage uit de er in aanwezige suikers en pentosen, en van cyclische alkoholen; voor het briketteren van kool en bruinkool, het vullen van rubber, als onthardingsmiddel van water, voor het maken van ionenuitwisselaars, als humusmeststof, als hulplooistof en voor de bereiding van synthetische looistoffen.
DR A. KLEINHOONTE
Lit.: Wise, Wood Chemistry (New York 1946), p. 272-368 en p. 696-762; Brauns, Lignin, a Botanical Raw Material, in Economie Botany, Vol. II (1948), p. 419-435.